DNM-Online Boeken en beschouwingen

 

DNM-Online
 

 

maandag 13 mei 2024

Een sympathiek pamflet

Beschouwing

Pieter Leenheer, redacteur DNM

Kanttekeningen bij de Kohnstammlezing van Merel van Vroonhoven
Merel van Vroonhoven is een bijzonder interessant iemand. Want je zult maar topvrouw geweest zijn bij onder meer Nationale Nederlanden, AFM en NS om vervolgens van de ene dag op de andere verder te gaan als leraar in het speciaal onderwijs. Die carrièreswitch maakte nieuwsgierig naar de Kohnstammlezing die Van Vroonhoven in maart van dit jaar verzorgde. De titel is in elk geval intrigerend: ‘Wie van leraren uitvoerders maakt, creëert een samenleving zonder toekomst’. Die stelling werkt Van Vroonhoven echter niet uit; het gaat er haar vooral om hoe het huidige stelsel zo verandert dat het vakmanschap van leraren weer centraal komt te staan. Want, zegt ze terecht, alles staat of valt met de leraar.

Nu moet je om een goede leraar te worden het gewoon doen, maar ook de kunst kunnen afkijken bij collega’s. Alleen - vind voor dat laatste maar eens tijd, want in dit vak sta je nu eenmaal continu aan. In mijn vorige leven’, aldus Van Vroonhoven, kon ik me, als ik eens mijn dag niet had, met een kopje koffie een uurtje ongestoord in een kamertje achter de computer terugtrekken. Als leraar kan dat niet.

Maar daar blijft het niet bij, want de echte energiekillers zijn de vanaf de zijlijn over je heen gestorte bureaucratie en andere tijdvretende nonsens, zoals het invullen van ellenlange rapporten en lijstjes ter bevrediging van bestuurlijke onzekerheid. Of studiedagen vol oninteressante PowerPoint voorlezende zogenaamde experts van buiten, discussies over normjaartaken, uren die opgaan aan kopiëren, plastificeren en tafels soppen. Tijd om fatsoenlijk je lessen voor te bereiden en jezelf bij te scholen is er nauwelijks. Onder die omstandigheden is het geen wonder dat een leraar zijn heil zoekt ‘in geestdodende, kant-en-klare lesmethoden’ en verandert ‘in de uitvoerder aan de lopende band van een koekjesfabriek’. En het systeem helpt daarbij een aardig handje.

Concurrentieprikkel
Veel van de narigheid voert Van Vroonhoven terug op de nefaste invloed van het neoliberalisme: het bijbehorende efficiencydenken en dashboardmanagement maakt van de leraar een uitvoerder en leidt tot denken in winnaars en verliezers doordat het concurrentie tussen scholen bevordert. Nu ben ik bepaald geen fan van neoliberaal denken, maar dit is mij een beetje al te kort door de bocht. Het is veeleer zo dat het neoliberalisme met zijn nadruk op meetbaarheid en efficiency een tendens versterkt heeft die bij de Pacificatie in 1917 al het systeem is ingebouwd dankzij artikel 23. Alleen bleef door de verzuiling tot ver na WO II verhuld dat vrijheid van onderwijs tot concurrentie leidt. Katholieken gingen naar een katholieke school, protestanten naar een school met de Bijbel en de rest naar de openbare school en iedereen vond dat de gewoonste zaak van de wereld. Maar in de voorbije decennia veranderde dat in snel tempo door de toenemende secularisering plus de groei van het onderwijs en de steeds assertievere ouders. En nu denominatie de zaken niet meer kanaliseert, is het inmiddels concurreren troef.

Nu wil Van Vroonhoven de concurrentieprikkel uit de bekostiging halen. Begrijpelijk, dat wel, maar ze zegt niet, hoe. Mij lijkt het in elk geval zonder verandering van artikel 23 een onhaalbare kaart. Er is echter wel iets anders mogelijk: de overheid heeft ooit van onderwijs een quasi-markt gemaakt, maar verzuimde daarbij voor marktmeesterschap te zorgen. De inspectie is daartoe niet bevoegd: die ziet toe op het functioneren van scholen en kan niks met uitgevers, dure consultants en techreuzen. Als de vrijheid van onderwijs gehandhaafd blijft, is dus een Autoriteit Onderwijsmarkt nodig. Op die manier kun je de perverse effecten van artikel 23 in elk geval indammen. Overigens vind ik een bekostiging die aan leerlingenaantallen is gerelateerd, zo gek nog niet, maar dat geheel terzijde.

Flip the system
De rode draad die Van Vroonhoven voor zich zag voor haar lezing, was hoe je het systeem zo inricht dat de leer (weer) optimaal zijn werk kan doen. Maar de meeste van haar aanbevelingen hoe het systeem te flippen, zijn weinig uitgewerkt. Dat geldt voor wat ze zegt over het wegwerken van concurrentieprikkels, maar ook bijvoorbeeld voor deze aanbeveling: Richt een landelijke lerarenacademie op met regionale dependances waar zowel leraren, schoolleiders als onderzoekers worden opgeleid vanuit een hoogwaardig consistent onderwijscurriculum; leg de lat hoog en eis naast een lesbevoegdheid, levenslang leren. Die nogal rigoureuze opschudding van de bestaande kennisinfrastructuur schreeuwt om nadere toelichting, maar helaas, die blijft uit.

Iets vergelijkbaars geldt trouwens voor Van Vroonhovens oproep aan leraren om snel tot een lerarenberoepsorganisatie te komen. Op zich heeft ze natuurlijk groot gelijk met haar oproep:
Het gebrek aan een goedgeorganiseerde beroepsorganisatie maakt het leraarschap niet alleen zwaarder dan nodig, het leidt ook tot een destructieve afhankelijkheid van allerlei partijen langs de zijlijn. Partijen die veelal zonder diepgaande kennis en praktijkervaring hun stempel drukken op de dagelijkse lespraktijk in het klaslokaal en het vakmanschap van leraar.

Zonder het met zoveel woorden te zeggen lijkt ze aan te nemen dat die er vanzelf wel zal komen nu er bijvoorbeeld zoveel initiatieven zijn gekomen als Education Lab, ONA, ResearchEd e.t.q. Dat lijkt me echter te optimistisch. Eind februari 2020 ging met het Lerarencollectief voor het eerst in de geschiedenis een lerarenberoepsorganisatie van start, aanvankelijk alleen voor po, maar vanaf februari 2022 ook voor leraren vo. Spijtig genoeg echter zag het collectief zich in juni 2023 alweer gedwongen de organisatie op te heffen. In Het korte leven van het lerarencollectief (Leenheer, 2024) heb ik de gang van zaken uitgebreider beschreven; hier beperk ik me tot de hoofdzaak. De overheid, die voor een startsubsidie zorgde, stelde als eis dat het Lerarencollectief zijn eigen broek moest ophouden, dus voldoende leden moest hebben, maar zoals al vaker is geconstateerd: leraren verenigen zich eerder op arbeidsvoorwaardelijke thema’s dan op inhoud. Als ‘we’ – dat wil zeggen overheid, politiek en bestuurders – zoveel belang hechten aan een lerarenberoepsorganisatie, dan zullen ‘we’ moeten kiezen voor structurele facilitering zoals dat bij LAKS het geval is.

Bestuurders
De beste delen van Van Vroonhovens lezing zijn die waarin ze vanuit haar eigen ervaring schrijft, als leraar en als bestuurder. En met name op dat laatste punt zegt ze een aantal zaken die bestuurders zich mogen aantrekken. Bestuurders hebben aldus Van Vroonhoven, maar al te vaak onvoldoende in de gaten wat de consequenties zijn van hun beleid en handelen op de praktijk. Besturen is complex en al helemaal in een publieke sector en in zo’n geval is op afstand sturen via beleidsplannen, procedures en spreadsheets in een complexe omgeving heel verleidelijk: Het geeft een – overigens vals - gevoel van controle en daadkracht. Zelf heb ik dat eerder ervaren toen ik bestuurder was bij de NS als meedraaiende conducteur werd geconfronteerd met de onzinnigheid als gevolg van beleidsbeslissingen die ik zelf samen met mijn medebestuurders had genomen. Persoonlijk zou ik, schrijft Van Vroonhoven, als onderwijsbestuurder niet kunnen slapen als ik wist dat mijn scholen kinderen ‘afleveren’ die onvoldoende leesvaardig zijn, door veelvuldige uitval van lessen of omdat het vakmanschap van mijn leraren en schoolleiders wordt ondergesneeuwd door belabberde werkomstandigheden, administratieve lasten en papieren plannenmakerij als gevolg van mijn bestuurlijke keuzes.

Besturen, vindt Van Vroonhoven, moeten niet alleen alle nonsens weghouden zodat leraren zich kunnen richten op het vak, maar ook onderwijskundig leiderschap bij schoolleiders bevorderen en bijvoorbeeld hun beste leraren en schoolleiders een podium geven: Dat vereist wel dat je als bestuurder weet waarover je praat, in verbinding staat met de praktijk. Daal af en dicht de kloof tussen de mensen die beleid verzinnen en de mensen die het ondergaan door niet alleen mee te lopen, maar ook mee te werken. Waarom niet een keer per week als onderwijsassistent aan het werk, of als je een bevoegdheid hebt zelf voor de klas? Zelfs een premier vindt er tijd voor.

En daar is geen speld tussen te krijgen.

 

 

Pieter Leenheer
Redacteur DNM
pieter.leenheer@planet.nl

 

Met dank aan van Gerritjan van Luin voor commentaar op een eerste versie

 

Referenties
Leenheer, P. (2024). Het korte leven van het lerarencollectief / en wat ervan te leren valt. DNM 2024/1, p. 50-54

Vroonhoven, M. van (2024). Wie van leraren uitvoerders maakt, creëert een samenleving zonder toekomst. Kohnstammlezing. Vossiuspers UvA

#comments#
Uw internetbrowser is verouderd.

Voor een goede weergave is een recente versie van uw browser vereist.