DNM-Online Boeken en beschouwingen
DNM-Online
Het Alternatief II. De ladder naar autonomie
DNM FORUM - Pieter Leenheer
In het in 2013 verschenen Het Alternatief. Weg met de afrekencultuur in het onderwijs pleitten Kneyber en Evers voor collectieve autonomie van leraren. In Het Alternatief II. De ladder naar autonomie (Phronese 2015) komen ze terug op het idee om het systeem nu al radicaal te flippen. Daarvoor – hebben ze intussen ondervonden - beschikken leraren vooralsnog over te weinig handelingsvermogen. Daarom schetsen ze in Het Alternatief II, welke voorwaarden nodig zijn waaronder die zo vurig gewenste collectieve autonomie in zicht komt, en hoe we die zouden kunnen scheppen. De ideeën in Het Alternatief II zijn de moeite waard, vandaar dat we als DNM-redactie graag een gedachtewisseling erover willen bevorderen. Hieronder vatten we de conclusies van Kneyber en Evers samen. Wilt u meepraten en –denken, meld u dan aan via: pieter.leenheer@planet.nl. Maar ook als u het bij een enkele reactie op de samenvatting hieronder of wellicht zelfs het hele boek, stellen we uw reactie zeer op prijs.
Het Alternatief II. De ladder naar autonomie
Het Alternatief II is voor een groot deel een verkenning. Het bevat artikel over bijvoorbeeld zelfbestuur van professionals, over netwerken-als-werkwoord, over gespreid leiderschap van leraren enzovoorts. Maar een van de belangrijkste bijdragen in het kader van dit boek is Teacher Agency: Een ecologische kijk op het handelingsvermogen van leraren van de onderwijskundig hoogleraren Mark Priestley, Gert Biesta en Sarah Robinson. Priestley c.s. leggen uit dat het handelingsvermogen geen min of meer vaste eigenschap van een mens (c.q. een leraar) is, maar een emergent iets, afhankelijk van de werkomgeving oftewel de beschikbare handelingsruimte. Dat inzicht ligt ten grondslag aan de voorstellen die Kneyber en Evers in Het Alternatief II doen.
Overheid Kneyber en Evers verzetten zich tegen de strikte scheiding tussen het hoe en het wat dat de Nederlandse overheid vandaag de dag hanteert. De huidige ideologie is dat de overheid gaat over wat er bereikt moet worden, en scholen over hoe ze dat willen bereiken. Maar die scheiding pakt geregeld desastreus uit. Scholen en/of leraren moeten daarom – weer - de ruimte krijgen om keuzes te maken binnen beleidskaders. En dat betekent dat beleid en praktijk dialogisch tot stand moeten komen, binnen niet-hiërarchische ruimtes.
Schoolleider Schoolleiders blijven nodig, al was het alleen al vanwege de fundamentele menselijke behoefte aan een klop op de schouder of een waakzaam oog. Maar de TALIS-studie van 2013 laat nu juist zien dat de Nederlandse schoolleider in vergelijking met zijn internationale collega's de meeste tijd besteedt aan administratie en vergaderingen, aan het organiseren van onderwijs. Schoolleiders zouden zich daarentegen veel meer hands-on met het onderwijs moeten bemoeien: betrokken zijn bij het gezamenlijk voorbereiden van lessen, lessen bezoeken en feedback geven op wat er in die lessen gebeurd is. Ze kunnen niet slechts volstaan met het doorgeven van wat er moet gebeuren, ze hebben ook een verantwoordelijkheid en belang bij hoe het gebeurt. Een schoolleider, aldus Kneyber en Evers, ‘moet dialogisch en niet-hiërarchisch betrokken zijn bij hoe het onderwijs gevormd wordt en wat er uiteindelijk verlangd wordt, dat wil zeggen: wat willen jullie als leraren en hoe maak je dat inzichtelijk of aantoonbaar?’
Leraar Kneyber en Evers bepleiten een nieuw paradigma voor leraarschap: de netwerkleraar. Een docent die de deur dichttrekt voor zijn collega's, mag geen professional heten, maar is slechts een amateur. Leraren moeten niet alleen bezig zijn met het verbeteren van de eigen praktijk en die van de naaste collega's, maar ook betrokken zijn bij de vormgeving van de schoolomgeving waarbinnen geopereerd wordt, en hun verantwoordelijkheid nemen jegens de omgeving van die omgeving. Verder moet er om ongewenste bemoeienis van anderen te voorkomen een professionele standaard moet komen, iets waaraan zo veel mogelijk leraren meewerken. Een fundamenteel onderdeel van deze standaard vormt het idee van de leraar als netwerkleraar: die is namelijk de belichaming van een lerend systeem. Een netwerk, aldus Kneyber en Evers, is niet alleen van belang voor een individuele leraar, maar ook voor ´Den Haag´ en de school c.q. schoolleider. Het probleem is echter dat leraren over het algemeen over slecht ontwikkelde netwerken beschikken. Dat komt met name door de huidige onderwijs cultuur waarin het er niet toe doet of je over netwerken beschikt, en een structuur die de ontwikkeling van netwerken eerder beperkt dan stimuleert. Het zou goed zijn als leraren daadwerkelijk wekelijks tijd zouden krijgen om hun netwerken te onderhouden, door lessen van anderen te bezoeken, samen lessen voor te bereiden, naar professionaliserings- of beleidsontwikkelende bijeenkomsten te gaan en hun inzichten veelvuldig te delen. Met name als de overheid richting een meer dialogisch model van beleidsontwikkeling en -implementatie wil gaan, is het van belang om leraren daartoe te faciliteren in tijd. Als het in landen als Singapore wel kan, vragen Kneyber en Evers, ‘waarom zou dat in Nederland niet mogelijk zijn?’
De ladder naar autonomie Kneyber en Evers sluiten het slothoofdstuk af met een sectie die we in zijn geheel citeren: De ladder naar autonomie: ‘We eindigen dit boek dus met een paradoxale boodschap. In het vorige deel schetsen we hoe collectieve professionele autonomie een belangrijke impuls kan zijn voor het verbeteren van het onderwijs. In dit deel constateren we echter dat die realiteit ver weg is. Ten eerste betalen docenten de prijs voor een individuele autonomie die is belegd op het verkeerde niveau — het bestuursniveau — en ten tweede beschikt een groot deel van de docenten over zo weinig handelingsvermogen dat een betere inkadering van de ruimte noodzakelijk wordt. Dit kan zowel gerealiseerd worden door een andere rol van de overheid als ook door een andere rolopvatting van schoolleiders. Verder kan dit handelingsvermogen ook worden aangemoedigd door bewust te investeren in het netwerk van leraren.
Hoewel ze niet uitputtend zijn, is het onze overtuiging dat dergelijke ingrepen ervoor kunnen zorgen dat leraren meer in een positie komen waarin ze collectieve autonomie kunnen dragen; het onderwijs kan naar ons idee nog steeds het beste worden vormgegeven als een praktijk waarin leraren gaan over het hoe en het wat; onze boodschap is er dus een van zowel revolutie als evolutie, en zowel een kwestie van het individu als van het collectief. We eindigen daarom wederom met de woorden van Hillel de Oudere, het leitmotiv van deze reeks: 'Als ik niet in mijn naam spreek, wie ben ik dan? En als wij onze stem niet laten horen, wie zal het dan doen? En als we dat nu niet doen, wanneer dan wel?'’
Wilt u reageren op de ideeën uit Het Alternatief II? Of melden dat u graag meedenkt en – praat over de ideeën? Mail dan naar pieter.leenheer@planet.nl. We stellen uw reactie zeer op prijs.
Geef hieronder uw reactie op dit nieuwsitem