DNM-Online Boeken en beschouwingen
DNM-Online
Het bezwaar van de leraar
Boekbespreking
Pieter Leenheer, redacteur DNMEind augustus verscheen bij Amsterdam University Press het nieuwe boek van economieleraar en Onderwijsblad-columnist Ton van Haperen: Het bezwaar van de leraar. In mijn omgeving is Van Haperens imago aan de matige kant, als zou hij zo’n typische conservatieve eerstegrader zijn. Maar erg terecht is dat niet. Het misverstand zal overigens wel te wijten zijn aan het feit dat Van Haperen vurig het belang van kennis verdedigt, het belang van wat hij noemt ‘de erudiete leraar’ en dat is niet voor iedereen een vanzelfsprekend en aantrekkelijk perspectief. Maar zo’n onzinnig idee is dat nu ook weer niet. Alle kennis van de wereld mag dan volgens Maurice de Hond vandaag de dag een muisklik van je verwijderd zijn, maar als je zelf niks weet, heb je geen idee waarop je klikken moet.
Kortom, Van Haperens ideeën verdienen onbevangen aandacht. Alleen moet je die ideeën wel een beetje zelf bijeenvegen uit de ruim 200 bladzijden van Het bezwaar van de leraar. Het is namelijk geen systematische uiteenzetting ervan, maar een mix van mémoires, pamflet en betoog. Dat heeft zijn voordelen. Het is mooi om te lezen hoe een leraar denkt over zijn vak, hoe hij lesgeeft, welke factoren van belang zijn (geweest) voor zijn ontwikkeling, hoe die ontwikkeling verlopen is enzovoorts. Op een wat andere manier geldt dat ook voor het pamfletgedeelte, zijn aanval op de laag bestuurders als spil tussen OCW en werkvloer, en dan vooral de bestuurders van de school waar hij werkt. Die twee rode draden geven het boek zijn persoonlijke, gedreven toon. Maar wat mij betreft bijt dat wel een beetje met de minstens zo noodzakelijke wat afstandelijker uiteenzetting van zijn ideeën. Zijn eerdere boek, De ondergang van de Nederlandse leraar uit 2007, had dat wat meer. Aan de andere kant, hier straalt de urgentie dan weer veel sterker vanaf, en daar valt ook iets voor te zeggen.
Academisch gevormde leraren
Anders dan veel leraren redeneert Van Haperen vanuit een uitgesproken visie op het wat en waarom. Het doel van voortgezet onderwijs is vorming, en dat heeft zo zijn consequenties voor het curriculum: ‘De sporen waarlangs wij communiceren’, schrijft hij in de epiloog, ‘zijn taal, getallen en verleden: rekenen, wiskunde, geschiedenis Nederlands en de wereldtaal Engels’. Dat is de basis. Daarnaast moet je in de eerste jaren kennismaken met andere vreemde talen, biologie, kunst enzovoorts, waarna je dan moet kiezen waarin je verdergaat. Een dergelijk curriculum vergt meesters: ‘Leren doe je van meesters. Gitaar spelen leer je van een gitarist, voetballen van een voetballer en economie van een econoom. Hoe beter die meester is in zijn vak, hoe meer je waarschijnlijk leert. Als die meester tenminste ook les kan geven. En ja, we weten inmiddels het een en ander van onderwijzen. Er zijn mensen die juist daarin erg goed zijn. Zij hebben wat minder verstand van het vak. Geeft niks, we leren van elkaar. Sterker, we kunnen niet zonder elkaar.’ Met andere woorden: een lerarenteam moet een gezonde mix zijn van academisch gevormde en hbo-leraren. Niet omdat academici per definitie betere leraren zouden zijn, want ‘ook zij kennen een normaal verdeeld aantal slecht, middelmatig en goed’. Maar omdat het wegvallen van het academisch denkniveau op de middelbare school betekent dat ‘de kenniscomponent en het daarmee verbonden vakdidactisch deel uit de opbouw van de praktijkkennis van de werkvloer verdwijnt. En daardoor leren kinderen (...) minder op een school die steeds meer op een jeugdhonk gaat lijken.’
Maar terwijl bijvoorbeeld McKinsey, Rinnooy Kan, minister Plasterk en het SCP stellen dat er vooral meer academisch gevormde leraren moeten komen (niet alleen als rolmodel voor slimme leerlingen, aldus SCP’s Ria Vogels, maar ook omdat onderkantleerlingen tekort komen als hun leraren net genoeg van het schoolvak weten), zit ons stelsel nu zo in elkaar dat, aldus Van Haperen, academici er geleidelijk totaal uit verdwijnen omdat ze hun draai niet kunnen vinden. En wat overblijft, zijn de methodeslaven. Mensen dus waarvan een uitgever tegenover Van Haperen opmerkte: ‘De leraren van nu zijn vele malen slechter in hun vak dan twintig jaar geleden, daarom moeten wij beter lesmateriaal maken. De goede leraar kan met elk leerboek lesgeven. Maar de middelmatige en de slechte leraren hebben onze uitgebalanceerde en doorontwikkelde leerproducten nodig.’ Daar komt bij dat de druk van de meetcultuur tot teaching to the test leidt en daarmee tot nivellering. Nederlandse leerlingen zijn namelijk goed in gestandaardiseerde toetsen maken (vandaar de hoge PISA-scores), maar brouwen weinig van open opdrachten, van essays.
Bom erop en opnieuw beginnen
Bij dit alles is Van Haperen het meest gebeten op bestuurders en schoolleiders. Zeker de eersten zijn alleen nog maar bezig met geld, organisatie en macht. Dus als ze de keuze hebben tussen een scholingstraject voor een hbo- of een universitaire master, kiezen ze automatisch voor het eerste, want dat is korter en dus goedkoper. Nu onderbouwt Van Haperen zijn stelling niet cijfermatig, maar het zou natuurlijk best eens kunnen dat het zo werkt. En bestuurders doen dat dan niet zozeer uit kwade wil (Van Haperen veronderstelt dat trouwens ook niet); het gaat, integendeel, om een pervers effect van het systeem. Vandaar dat Van Haperen voorstelt de zaak maar te bombarderen en helemaal opnieuw beginnen: ‘Bijsturen in een omgeving van machtige koninkrijken en gefrustreerde leraren gaat nooit werken. We verstaan elkaar niet. De betrokken partijen zijn van elkaar weggedreven. Leven in hun eigen bubbel. Dat heeft het gemeenschappelijk referentiekader uit elkaar getrokken. En als je elkaar niet meer verstaat, omdat je je niet meer kan verplaatsen in wat de ander kan en wil, mislukt elk goed bedoeld initiatief tot verbetering.’
En wat moet er dan gebeuren na het bombardement? ‘Wil je dat kinderen meer leren op school,’ stelt Van Haperen op pagina 94, ‘dan ligt een beweging van “governance” naar “government” voor de hand. De overheid regelt het geld en het beheer. Ouders voeden kinderen op tot leerlingen die verantwoordelijkheid nemen voor hun leerproces. Ook als ze een beperking of stoornis hebben. De school regelt het onderwijs. En de schoolleiding? Dat zijn de beste leraren.’ Het is een stellingname waar ik wel van opkeek. Gezien de gigantische groei van het stelsel zal die wending naar centrale sturing immers een enorme groei van de bureaucratie gaan betekenen. En dat dan terwijl onder het oude regime, toen de schaal nog flink wat kleiner was, menigeen al zuchtte onder de terreur van het gele katern, zoals de ministeriële nieuwsbrief met regelingen toen heette.
Overigens geloof ik ook wel dat er iets moet gebeuren. Maar mij lijkt dat de ontwikkelingen die Van Haperen schetst, tenminste gedeeltelijk zijn veroorzaakt doordat leraren geen serieuze tegenkracht vormen. Ze beschikken niet over een sterke beroepsorganisatie die als vanzelfsprekend een plaats krijgt in de nationale onderwijsdialoog. En dat heeft, zoals Van Haperen zelf schreef op bladzijde 141 van zijn vorige boek, De ondergang va n de Nederlandse leraar, beroerde gevolgen: ‘Het ontbreken van sterke praktijkmensen die “wat, waarom en hoe kinderen leren” bij elkaar trekken, frustreert de relatie tussen onderwijs en innovatie. Vrijwel elk initiatief smoort in de gebruikelijke reflexen. Managers komen met een nieuwe aanpak, schrijven daar een notitie over, benoemen een 'trekker' van het project en organiseren een studiemiddag. Uitvoerders roepen in koor: 'dit doen we al' of 'wat een onzin'. Leraren maken zichzelf immuun voor verandering en snijden de communicatielijnen met de maatschappij door.’ En ook in Het bezwaar van de leraar is van Van Haperen somber over de Nederlandse leraar: ‘Leraren praten over van alles met elkaar. De falende directie. De lastige kinderen. De zeurende ouders. Maar ze praten zelden over de moeilijke dingen in hun vak, wat je daarover kan lezen. ‘Maar ja, daar kun je moeilijk ook een bom op gooien en opnieuw beginnen.
Leeslijst
Hoe je ook over Het bezwaar van de leraar denkt, het zou alleen al vanwege de thema’s die Van Haperen agendeert, een verplicht nummer moeten zijn op leeslijsten van aanstaande leraren. Ik geloof niet dat die bestaan, maar het zou goed zijn als ze er waren. En dat studenten er in tutorgroepen over discussieerden omdat ze op uiteenlopende manieren aanzetten tot denken over het wat, waarom en hoe. Ik zou op die lijst in elk geval ook nog de volgende titels zetten, in willekeurige volgorde:
- De Groot, Vijven en zessen. Cijfers en beslissingen: het selectieproces in ons onderwijs (1966)
- Hülsenbeck e.a., Het rode boekje voor scholieren (1970)
- Kneyber/Evers, Het Alternatief I en II (2013 resp. 2015)
- De Rooy, Een geschiedenis van het onderwijs in Nederland (2018)
- Van Oenen/Karsten, Onderwijzen, een onmogelijk beroep. Schetsen uit de geschiedenis van het onderwijzen (1991)
- Vos/Vander Linden, Waarvan Akte. Geschiedenis van de MO-opleidingen (2004)
- Schüssler e.a., Weg van de middenschool. Dertig jaar na de start van het middenschoolexperiment (2006)
- Sikkes, Het sprookje van de statusdaling. Feiten en mythen over leraren (2000).
Ook een leuke literatuurlijst trouwens voor leesgezelschappen van leraren. Maar ja, die bestaan geloof ik, ook al niet.
Geef hieronder uw reactie op dit nieuwsitem
Henk Jan Bart - 19 september 2018
Geachte auteur, Op onze school bestaat een heuse leeskring, waar per 2 maanden een boek wordt gelezen en daarna wordt besproken. Gezien de grote belangstelling zijn we dit jaar gestart met twee leeskringen! Uw laatste conclusie is dus onterecht.