DNM-Online Boeken en beschouwingen

 

DNM-Online
 

 

woensdag 26 juni 2024

Hoe aantrekkelijk is het beroep van leraar?

Leestip

Jeroen Onstenk, emeritus lector en redacteur van DNM

In deze recensie worden twee boeken besproken die ingaan op kwaliteit en aantrekkelijkheid van het leraarsberoep. Allebei zijn ze (deels) gebaseerd op eigen ervaringen als leraar resp. stagiair.

De authentieke leraar
Cornelie de Jong is docent en docentbegeleider in het voortgezet onderwijs. Onder de ironisch bedoelde noemer Superleraar geeft ze workshops, gericht op het versterken van de eigenheid van de docent. Haar uitgangspunt is dat het de docent is die de lessen kleur geeft en bepalend is voor wat de leerling bij blijft, en daarmee aan de basis staat van goed onderwijs. In dit beknopte, goed leesbare boekje beschrijft ze haar ontwikkeling tot een ‘gewone’ ‘authentieke’ leraar, die graag lesgeeft. Veel problemen en valkuilen en hoe zij hiermee is omgegaan komen in heldere voorbeelden aan de orde. Het boek gaat over de charme en worsteling van lesgeven in het voorgezet onderwijs. Het laat lesgeven zien als mooi, maar turbulent.

Aan het eind van het boekje presenteert ze een aantal op haar ervaringen gebaseerde praktische ‘lessen’. Niet allemaal verrassend, maar samen een mooi pakket. Veel daarvan komen neer op het zoeken van een aanpak die bij je past. Zo geeft starten als invaller op verschillende scholen de aankomend docent de mogelijkheid verschillen tussen scholen te ervaren en beter te kiezen welke school(cultuur) het beste past. Ze beveelt aan je eigen weg te kiezen om een goede leraar te worden. Zo moet je zorgen dat de manier van ‘orde houden’ bij je eigen persoonlijkheid past, maar realiseer je dat het nooit om een individueel probleem gaat en dat de schoolcultuur essentieel is. Daar kun je het schoolmanagement, die zich daar volgens De Jong niet altijd voldoende bewust van is, op aanspreken. Bij het indelen van tijd moet je je laten sturen door urgentie en belangrijkheid. De Jong beperkt zelf bijvoorbeeld zoveel mogelijk de tijd die ze besteedt aan vergaderingen, werkgroepen en trainingen, en ze bekijkt ze ironisch. Werkdruk bestrijden betekent vooral minder aandacht geven aan ‘bijzaken’. Ze voegt daar wel aan toe: “maar doe wat je doet wel goed”. Zorg dat je in de klas een goed verhaal hebt. En onthoudt dat Magister een informatiesysteem is en geen communicatiesysteem, dus dat de mate van detail beperkt kan worden. 

Collegiale communicatie is essentieel. Spreek collega’s aan op het uitvoeren van afgesproken regels.  Realiseer je ook dat lesgeven soms eenzaam is, en dat stoom afblazen op je eigen manier nodig is (“geef je innerlijke brombeer de ruimte in de lerarenkamer”).

Het door De Jong geschetste beeld is herkenbaar. Brugklassers kunnen vertederend zijn. Het zien groeien van leerlingen is een van de aantrekkelijkste kanten van het vak. Juist pubers zijn bijzonder, omdat er zoveel verandert in de jaren op school. Een ander iets uitleggen en het moment van begrip ervaren heeft iets magisch. Leerlingen verrassen met wat ze wel en niet onthouden van de les, al kun je dat met de nodige ervaring bijna voorspellen.  Knelpunten als grote klassen en omgaan met sociaalpsychologische problematiek signaleert De Jong wel, maar onduidelijk blijft hoe je daar als leraar effectiever mee om kan gaan. Thema’s als diversiteit, kansen(on)gelijkheid of segregatie komen niet aan bod. Daarmee schetst De Jong al met al wellicht een wat laconiek en zonnig beeld van het leraarschap. 

Wat te doen met het lerarentekort?
Dat ligt anders in het boek van Patricia Veldhuis, sinds 2019 onderwijsredacteur bij de NRC en drie keer genomineerd voor de Nationale Prijs voor de Onderwijsjournalistiek. Sinds begin 2024 is zij de nieuwe hoofdredacteur van de NRC. Voor het schrijven van dit boek liep ze onder meer stage als docent Nederlands op een kleine scholengemeenschap, Het Rheden in Rozendaal.  Ze gaf ruim zeven maanden lang een dag per week Nederlands aan havo- en vwo-leerlingen, van brugklassers tot eindexamenkandidaten. Als onderwijsredacteur heeft ze vele leraren, leerlingen, wetenschappers en onderwijsbestuurders gesproken. Ze zat op tientallen scholen achter in de klas mee te kijken tijdens de les. In coronatijd volgde ze een vmbo-klas op weg naar het eindexamen, en om te begrijpen hoe kansenongelijkheid eruit ziet, liep ze een halfjaar mee op een basisschool in een van de armste wijken van Arnhem. Deze activiteiten resulteerde in een reeks artikelen in de NRC en leverde ook tal van voorbeelden in dit boek. In Wie wil er voor de klas? combineert ze haar ervaringen met de actuele thema’s in het Nederlandse onderwijs: van kansenongelijkheid, groeiende prestatiedruk en dalende leesvaardigheid tot oprukkende bijlesindustrie en mobieltjes in de klas.

Het boek gaat in op oorzaken en mogelijke oplossingen voor het lerarentekort. Veldhuis ziet het gebrek aan leraren als een van de grootste problemen in het Nederlandse onderwijs en constateert dat het tekort steeds verder oploopt, ook op scholen die er tot voor kort niet zoveel last van hadden. Uit pure nood worden klassen naar huis gestuurd en vakken niet meer gegeven. Ieder kind heeft recht op goed onderwijs, maar door het lerarentekort staat dit recht onder druk. Zonder goed onderwijs komt niet alleen de individuele ontwikkeling van kinderen in gevaar. Op de langere termijn schaadt het de economie en ondermijnt het de democratie. Hoe heeft deze sluimerende en ontwrichtende ramp in het onderwijs zich in vredesnaam kunnen voltrekken? Waarom kiezen te weinig mensen voor dit vak? En waarom verlaten zoveel leraren uiteindelijk ook weer het onderwijs? En wat moet er gebeuren om de tekorten op te lossen.

Ook Veldhuis beschrijft het leraarsvak als complex, maar vooral ook als mooi en zinvol werk. Van het urenlange zwoegen op een schrijfopdracht tot een onverwacht hartverwarmend gesprek met een leerling. Van de paniek tijdens een mislukt lesuur vol schreeuwende pubers tot de pure euforie als het wél goed gaat en ‘ik ineens weer weet waarvoor ik het doe’. Zoals een docent opmerkt: ‘Lesgeven is een mooie rotbaan. Je werkt je te pletter, maar het is fantastisch om met je vak en met die leerlingen bezig te zijn’. Veldhuis noemt het niet expliciet, maar het boek geeft mooie voorbeelden van het benutten van elders opgedane ervaringskennis (in haar geval als journalist) in het onderwijs.

Analyses en aanbevelingen
Wie wil er voor de klas? telt tien hoofdstukken: 1. Leraar in opleiding. 2. Het is een vak! 3. Een aangekondigde ramp. 4. Aap noot mies. 5. Waar je wieg staat. 6.Twaalf weken vakantie, toch stress. 7. De prestatiegeneratie. 8. Iedereen heeft iets. 9. Allemaal op bijles.

Elk hoofdstuk combineert een verslag van haar eigen ervaringen als leraar met op basis van eerdere NRC-artikelen vooral analyses van het probleem en hoe beleid daarmee omgaat. Het overheersende beeld is dat het gaat om ‘steeds wisselend beleid, waarbij mooie voornemens verdrinken in bezuinigingen en nieuw beleid: het blijft voor ministers moeilijk over de eigen termijn heen te kijken en eventuele resultaten van eerder beleid af te wachten’. Tussen de hoofdstukken steeds een kort interview met een gestopte leraar. Die overigens lang niet allemaal het onderwijs verlaten, maar terugkomen als beter betaalde zzp-er of bijles-leraar of als onderwijsadviseur.

Volgens Veldhuis is het lerarentekort op te lossen. Het tiende en laatste hoofdstuk, Hoe het beter kan, biedt tien mogelijke aanpakken van wat ze de ‘crisis in het onderwijs’ noemt. Ook hier als eerste de meest genoemde factor voor de grote mate van stress en uitval onder leraren: de werkdruk. Die moet omlaag, bijvoorbeeld door kleinere klassen, minder lesuren en/of minder administratie. Als tweede het nadrukkelijke advies aan de overheid (en schoolbesturen) om de salarissen op peil te houden, ook al doet een leraar het niet voor het geld. Maar minstens zo belangrijk is ‘het dichten van het lerarenlek’. De gigantische uitval van beginnende leraren is wel zo’n groot probleem als de stagnerende instroom. Verder moet de prestatiedruk vanuit maatschappij en ouders richting leerlingen en scholen omlaag. En een belangrijk aanbeveling ligt op systeemniveau: ga leerlingen pas later selecteren op onderwijsniveau.

Niet in de laatste plaats moet de route naar het leraarschap aantrekkelijker worden, met ruimte voor zij-instromers en flexibele trajecten. En de kwaliteit van de lerarenopleidingen moet omhoog, met meer aandacht voor kennisverwerving en didactiek.

Daarnaast geeft Veldhuis scholen (en leraren) het advies om te weten wat werkt in het onderwijs en dat dan ook te doen.  Bijvoorbeeld meer nadruk op directe instructie. Maar ook: verbieden van mobieltjes onder schooltijd.  

Tot slot
Beide boeken schetsen het leraarsberoep als een complex, maar potentieel aantrekkelijk beroep. En als het essentiële element voor goed onderwijs. De Jong geeft aan hoe je het werk als leraar behapbaar en leuk kunt houden. De laatste zin van het boek van Veldhuis luidt: ´Het lerarentekort is geen natuurramp. We kunnen het oplossen´. Een urgente boodschap, zeker gezien het ontbreken van aandacht voor het lerarentekort in het nieuwe regeerakkoord.

 

Cornelie de Jong (2023) Eigenlijk ben ik gewoon leraar. Aspekt

Patricia Veldhuis (2023) Wie wil er voor de klas? Wat er misgaat in het onderwijs en hoe het beter kan. Nijgh & Van Ditmar

 

 

Jeroen Onstenk
Emeritus lector Pedagogisch en Didactisch handelen in het onderwijs bij Hogeschool Inholland en redacteur van DNM.
jeroenonstenk@outlook.com

#comments#
Uw internetbrowser is verouderd.

Voor een goede weergave is een recente versie van uw browser vereist.