DNM-Online Boeken en beschouwingen

 

DNM-Online
 

 

maandag 13 mei 2024

It takes a village to raise a child

Leestip

Tanja de Ruijter, rector en redacteur van DNM

It takes a village to raise a child. Er zit veel waarheid in dat Afrikaanse gezegde: je voedt je kind zelden alleen op. Bronfenbrenner, aldus de auteurs van Waarom moet mijn kind eigenlijk naar school?, beschreef al in de vorige eeuw hoe je een stimulerende leer- en leefomgeving voor je kind kunt krijgen als alle microsystemen, zoals het gezin, de school, vrienden, de neuzen in dezelfde richting hebben staan, als dat niet het geval is kan het tot loyaliteitsconflicten komen (blz 39). En zoals de auteurs van In gesprek met ouders schrijven: ‘Kinderen hebben leerkrachten en ouders nodig die op één lijn zitten. Ze voelen zich gesteund door ouders en leerkrachten. Dit geeft kinderen rust en vertrouwen, ze worden niet belast met spanningen tussen school en ouders’ (blz 37). Of zoals het op de achterflap staat: ‘De relatie met ouders (is) van cruciaal belang voor het schoolsucces van leerlingen’. 

Tsja, it takes a village - hoe vaak ervaren we dat niet in onze verschillende rollen als ouders, vriend, of onderwijsprofessional? Een goede relatie en wederzijds begrip voor elkaars handelen in de driehoek school, ouders, leerling is voorwaardelijk voor een positieve leer-en leefomgeving voor leerlingen. Waarom moet mijn kind eigenlijk naar school ? van Pedro de Bruyckere, Glenn Whitman en Ian Kelleher en In gesprek met ouders van Ingrid van Essen en Anton Horeweg, leveren hier ieder op eigen wijze een bijdrage aan.  

101 vragen
In Waarom moet mijn kind eigenlijk naar school ? staat de ondertitel: 101 vragen die ouders zich stellen over onderwijs centraal. De auteurs beantwoorden vanuit wetenschappelijke evidentie oftewel evidence informed, in vier delen vragen over school (deel 1), leren (deel 2), helpen met leren (deel 3) en tenslotte helpen met school overleven (deel 4). De antwoorden worden gegeven aan ouders die echter ook staan voor alle anderen personen die kinderen en jongeren opvoeden en verzorgen, ‘zoals grootouders, voogden, coaches, en iedereen die “het dorp” vormt dat je nodig hebt om een kind te laten opgroeien’ (blz.10). Het boek is geschreven als handleiding “om de school als ouder en kind te overleven’ door ‘op een no nonsense manier’ je kind te helpen ‘op de enorme reis door het onderwijs’.

De combinatie handleiding, no nonsense en evidence informed (blz. 12) zorgt voor een prettig te lezen format. Steeds beginnen de auteurs met een uit de alledaagse praktijk herkenbare vraag zoals ‘Hoe kan ik nu weten of een school goed is? (blz.31), ‘Kan ik als ouder het leven op school beter maken? (blz. 37), ‘Waarom moet mijn kind nog dingen uit het hoofd leren? (blz. 52), “Leest mijn kind beter op papier of op scherm?’’ (blz.63) of ‘Help, mijn  kind wordt gepest, wat moet ik doen? (blz.106). Hierna volgt dan een kort antwoord van één, twee tot een enkele keer maximaal vijf zinnen, waarna het evidence informed, langere antwoord volgt, afhankelijk van de vraag met direct toepasbare tips, voorbeelden en/of uitleg van gebruikte onderzoeksliteratuur. 

Om een idee te geven even terug naar de titelvraag waarom een kind eigenlijk naar school moet. Het voor dit boekje nogal lange korte antwoord luidt dat het vooral om de verplichting gaat om te leren en ‘omdat het zo goed als onmogelijk is om als ouder je kind alles zelf bij te brengen wat we als samenleving verwachten, gaat het overgrote deel van de kinderen naar school, wellicht jouw kinderen dus ook’ (blz.17). In het daaropvolgende langere antwoord gaan de auteurs in op de historie van het verschil tussen leerplicht en schoolplicht, de evoluerende verwachtingen van de samenleving ten aanzien van de nieuwe volwassenen, discussies rondom curricula waarbij en rekening gehouden wordt met nieuwe noden en met een verwijzing naar Hannah Arendt ook met de conserverende taak van onderwijs. 

Ik ervoer het boek zoals het bedoeld is, als een handleiding voor ouders en andere opvoeders en verzorgers en dus ook de schoolprofessionals om samen lastige hobbels die in dit particuliere geval in het schoolgaan spelen, te kunnen nemen. Het is alleen al helpend om je er als lezer van bewust te worden dat jouw vraag ook de vraag van anderen is. Een vraag waar niet alleen andere ouders mee worstelen en geworsteld hebben, maar ook de school. Een vraag waar wetenschappelijk onderzoek naar is gedaan en waar een evidence informed, no nonsense antwoord op bestaat. Alleen al deze bewustwording brengt de microsystemen dichter bij elkaar en geeft ruimte gedeelde handvatten te vinden om de schoolgang samen goed te doorlopen.

In gesprek
De titel In gesprek met ouders maakt al duidelijk dat dit boek niet geschreven is voor ouders, maar voor leraren en andere onderwijsprofessionals die met ouders in gesprek zijn. Ook in dit boek staan uit de alledaagse praktijk herkenbare vragen en situaties centraal. Aan de hand van zorgvuldig uitgewerkte voorbeelden worden, ondersteund door theorie, handvatten en direct toepasbare tips gegeven om de communicatie met ouders te versterken. Hierbij wordt steeds weer het belang van een stevige en positieve pedagogische driehoek benadrukt: ‘Een grote ouderbetrokkenheid leidt tot beter gedrag en betere schoolprestaties. De samenwerking tussen ouders en school zorgt voor: betere leerresultaten, betere vaardigheden voor zelfregulatie, een positievere houding jegens school, het maken van huiswerk, hogere ambities van kinderen’ (blz. 37). 

De auteurs laten zien hoe de professional zorg kan dragen voor de verbinding en communicatie waarbij aandacht voor de rol van de ouder cruciaal is. ‘Ouders zijn expert van hun eigen kind, dus is het een belangrijke vaardigheid van leerkrachten dat zij ouders zoveel mogelijk uitnodigen en betrekken bij beslissingen en het oplossen van problemen rondom dat kind’ (blz. 36). In hoofdstuk 6  Lastige ouders: anders kijken naar gedrag (blz. 87) wordt duidelijk dat de verbindende rol van de professional en de aandacht voor de rol van de ouder niet anders is in situaties waarin het moeilijker is met elkaar in gesprek te zijn. Immers, ‘Een ouder is niet zijn gedrag, een ouder is iemand die dingen meemaakt’ en ‘Een ouder die zich slecht gedraagt, zit met iets met wat hij/ zij slecht verdraagt.’ Het gedrag van lastige ouders, aldus de auteurs, ‘zorgt ervoor dat wij tegen de grenzen van onze tolerantie en belastbaarheid aanlopen. We kunnen er ons soms ook handelingsverlegen door voelen en het kan ons in sommige gevallen ook handelingsverlegen maken’ (blz. 87), waarna ze met respect voor de ouder en de professional praktische handvatten voor verbinding en behoud van ieders eigen grenzen geven.

Het aantal voorbeelden en situaties dat de auteurs in het boek gedetailleerd naar voren brengen, lijkt soms onuitputtelijk en dat maakt in mijn optiek dat sommige hoofdstukken van dit boek eigenlijk meer gezien kunnen worden als naslagwerk. Om een idee te geven: in hoofdstuk 9, Adviesgesprekken, krijgt de lezer eerst tal van tips onder het kopje ‘Wat kun je doen als leerkracht?’ (blz. 120). Na een uitgewerkt voorbeeld onder de kop ‘Als de gesprekken emotioneel worden’ (blz. 123) volgt op blz. 124 en 125 een opsomming van de onderdelen van een goed adviesgesprek en de aanvullende aanbevelingen van de vereniging Ouders en Onderwijs voor leerlingen die een extra ondersteuningsbehoefte hebben. Daarnaast is er in dit hoofdstuk aandacht voor de positie van ouders met tips in paragrafen met de kopjes  ‘Adviesgesprekken met ouders die de Nederlandse taal niet goed machtig zijn” (blz. 125) en ‘Adviesgesprekken met ouders die het Nederlandse schoolsysteem niet goed kennen’ (blz.126). Bovendien wordt in hetzelfde hoofdstuk 9 het rapportgesprek besproken. Na een algemene inleiding volgen ‘Tips voor het tien minuten -of rapportgesprek’ (blz.128) waarbij de auteurs ingaan op de uitnodiging, de voorbereiding, de plek van het gesprek, het gesprek zelf, je manier van communiceren, de afsluiting van het gesprek en het taalgebruik. Hierna volgen diverse besprekingen, van ‘Samenwerking met ouders van een “zorgkind”’ (blz.134) tot “Rapportgesprekken als ouders gescheiden zijn’ (blz.135), of van ‘In gesprek  met ouders die getraumatiseerd zijn’ (blz.136)  tot ‘Rapportgesprekken met ouders die de taal niet machtig zijn’ (blz.137). Hierna volgt dan nog de bespreking van de situaties ‘Ouders met een andere cultuur dan de leerkracht’ (blz.138) en ‘Speciale adviesgesprekken: uw kind kan beter naar het s(b)o’ (blz.140).

Het hoofdstuk wordt afgerond met een drietal puntsgewijze opsommingen: ‘In gesprek met ouders’ (blz. 141), ‘Het startgesprek’ (blz.142) en ‘Wat mag je van ouders verwachten? Een aantal  belangrijke punten op een rij’ (blz.143).

In gesprek met ouders leest prettig, de besproken situaties zijn herkenbaar, de tips direct toepasbaar, de handvatten en adviezen waardevol. De gedetailleerdheid hierbinnen zal weliswaar niet voor iedere lezer in elke situatie even betekenisvol zijn, maar biedt wel veel ruimte zich te laten inspireren en goed voor te bereiden op een te voeren gesprek. De zorgvuldige aandacht en waardering voor de rol van de professional, inclusief zorgvuldige aandacht en begrip voor de rol van de ouder, maakt dat professionals en ouders op één lijn kunnen zitten, met de neuzen in dezelfde richting. En dat is belangrijk. Immers:  it takes a village to raise a child. 

 

Pedro de Bruyckere, Glenn Whitman en Ian Kelleher (2023). Waarom moet mijn kind eigenlijk naar school? Lannoo Campus
Ingrid van Essen en Anton Horeweg In gesprek met ouders. Een positieve relatie tussen school en thuis Lannoo Campus

 

Tanja de Ruijter
Rector van Huizermaat en redacteur van DNM
tdruijter@gsf.nl

#comments#
Uw internetbrowser is verouderd.

Voor een goede weergave is een recente versie van uw browser vereist.