DNM-Online Boeken en beschouwingen
DNM-Online
Naar aanleiding van De onderwijsfamilie van Dijsselbloem
Beschouwing
Ferdinand Mertens, o.m. oud-Inspecteur-Generaal van het OnderwijsBoekjes over het onderwijs van vroeger zijn de laatste jaren populair. Waarschijnlijk vooral bij oudere generaties, die er ongetwijfeld veel herkenbaars in aan treffen. Per slot van rekening zijn we allemaal op school geweest. De populariteit van publicaties over het onderwijs-van-vroeger zegt ook wel iets over hoe we over het huidige onderwijs denken. In 2017 verscheen Wij van de HBS. Terug naar de beste school van Nederland met als ondertoon ‘hoe hebben we die school ooit kunnen afschaffen?’ en in dat boek wordt de vroegere Minister Cals als de kwade genius opgevoerd die met zijn mammoetwet ons onderwijs geruïneerd zou hebben. Maar zo’n verhaal was een verhaal voor de ouderen. De huidige leerlingen en hun ouders zegt het niets meer. En zeker Dijsselbloem is te veel een man van deze tijd om in zijn vorig jaar verschenen De onderwijsfamilie de indruk te willen oproepen dat het vroeger beter was. Maar ook in zijn geval ontkom je niet aan licht nostalgische inslag en een wereld op orde. Uiteraard alleen daar waar het de oudere generaties van zijn familie betreft. De jongste generaties tonen het onderwijs waarin veel verandert en veel verscheidenheid te vinden is, mede door de omvang die het onderwijs gekregen heeft, maar waar het ook nog steeds goed werken is. Dat is het beeld dat De onderwijsfamilie impressionistisch wil overbrengen.
Het boekje is sympathiek en getuigt van Dijsselbloems liefde voor zijn moeder, zijn familie en het onderwijs. Maar de inhoud is dun. Zijn moeder krijgt ruim aandacht en dat levert een aardig tijdsbeeld op van haar eigen opleiding en haar eigen onderwijswerkzaamheid. Maar wat er daarna nog aan familieleden behandeld wordt, komt niet veel verder dan een opsomming. De vraag rijst, wat beoogde Dijsselbloem met een dergelijke familie-gebaseerde opsomming van onderwijservaringen? Het is geen onderzoek en het verhaal wordt verteld vanuit één gezichtspunt. Hoe die gepassioneerde leden van de familie in hun tijd ervaren werden, komt natuurlijk niet aan de orde. Ik zou daar overigens wel iets over kunnen vertellen want een van die familieleden heeft indertijd op mijn onderwijsloopbaan veel invloed gehad. Maar dat geheel terzijde. Het punt is hier dat Dijsselbloem in de Epiloog van De onderwijsfamilie iets meer van zijn bedoelingen met dit boekje duidelijk wil maken, maar dat dat absoluut onbevredigend is.
Het verdict van Dijsselbloem
Dijsselbloems commissie Parlementair Onderzoek Onderwijsvernieuwingen liet zo’n 15 jaar geleden geen spaan heel van het vanaf de jaren ’70 in de vorige eeuw gevoerde onderwijsbeleid. Het was een waar verdict. De commissie vertolkte daarmee kennelijk een breed levend gevoel in het onderwijs en de samenleving over dat beleid. De reacties waren heftig. Hoogleraar Ankersmit bijvoorbeeld betoogde in de NRC van 20 februari 2008 dat er politieke koppen moesten gaan rollen; hij stelde voor dat de politiek verantwoordelijke bewindslieden ‘al hun huidige publieke functies neerleggen, uit vrije wil of anders gedwongen’. Onder ‘een Ankersmit’ was mijn loopbaan als Inspecteur-Generaal van het Onderwijs waarschijnlijk ook ernstig in gevaar gekomen, want ik was dan wel geen politicus, maar ik stond wel al lang in de tweede of derde rij.
In het rapport van de Parlementaire Onderzoekcommissie Onderwijsvernieuwingen uit 2008 komt de Onderwijsinspectie als onderdeel van het onderwijsbeleidscomplex er niet goed vanaf. De wijziging in 2015 van de Wet op het Onderwijstoezicht die in 2001 door Minister Hermans (VVD) tot stand was gebracht, was een initiatief van de SGP en die voelde zich daarbij gesteund door de Dijsselbloem-benadering van het ‘wat’ en het ‘hoe’. De Inspectie werd in haar taak teruggeworpen op de zg. deugdelijkheidseisen. De Inspectie had zich aan het ‘hoe’ bezondigd en dat moest niet meer kunnen. De overheid gaat over het ‘wat’ en de ‘professional’ over het ‘hoe’. Zo simpel is dat. De wetswijziging werd door vrijwel de hele Kamer gesteund.
Wat Dijsselbloem met zijn Commissie aanrichtte, komt misschien nog wel zo duidelijk naar voren in Ministerie van Verbeelding. Idealen en de politieke praktijk, de eveneens in 2021 verschenen memoires van oud-minister op Onderwijs, Jet Bussemaker. Volgens Bussemaker leidde het Rapport Dijsselbloem niet alleen tot het afschermen van het onderwijs voor beïnvloeding van buitenaf, maar ook tot verminderde aandacht voor de werking van het onderwijs zelf. Het rapport heeft volgens haar geleid tot verlamming en tot het benadrukken van wat de taak van de overheid niet is. Terwijl tegelijkertijd in de politiek van de minister verwacht wordt dat ze een antwoord heeft op elk probleem dat gesignaleerd wordt. Want dat valt onder de noemer ‘systeemverantwoordelijkheid’, die wél bij de Minister van Onderwijs ligt. Maar, hoor je Bussemaker denken, aan welke knoppen mag de minister dan nog draaien?
Daarbij speelt trouwens een belangrijke kwestie die bij Bussemaker eigenlijk geen aandacht krijgt. In het systeem is de verantwoordelijkheid voor de inrichting van het onderwijs belegd bij instellingen dan wel door instellingen op zich genomen, en meer dan ooit hebben die instellingen een eigen agenda, tot en met eigen verdienmodellen. Wie hun die agenda gegeven heeft, is veelal onduidelijk, maar ze zeggen allemaal te handelen in het algemeen belang. De instellingen zijn in handen van functionarissen die professioneel en zakelijk de instellingen besturen. De scholen waar de burger mee te maken heeft, gaan daarachter schuil en veelal heeft die burger over die scholen niks te zeggen. In toenemende mate zie je nu dat het beleid de school weer opzoekt en aan het bestuur probeert voorbij te gaan. Bij de recente Corona-maatregelen zien we dit gebrek aan vertrouwen in de bestuurlijke inrichting van het scholenstelsel terug: het geld moet naar de school, niet naar het bestuur. Misschien dat dit in crisis wel even zo kan, maar het is geen adequate benadering en illustreert slechts de ongeschiktheid van de huidige bestuurlijke inrichting. Bewindslieden willen toedeling van middelen oormerken en de bestuurders zijn daar tegen. Die willen hun inrichtingsvrijheid. Kortom, zeker voor het basis- en voortgezet onderwijs moet het onderwerp van de bestuurlijke inrichting op de agenda. Daar is denk- en verbeeldingskracht, waar ook Bussemaker toe oproept, voor nodig. Maar de vraag is natuurlijk wie kan die kracht opbrengen?
Motorblok
Dijsselbloem is er de man niet naar om De onderwijsfamilie zo maar geschreven te hebben. Per slot van rekening is hij nog steeds politiek geaffilieerd en zou dus waarschijnlijk niet schromen de verantwoordelijkheid voor onderwijs in een nieuw kabinet op zich te nemen. En waarom ook niet? Alleen - wat zou hij dan willen? In de Epiloog van De onderwijsfamilie spreekt hij van ‘groot onderhoud’. Dat de kwaliteit van de lerarenopleiding beter moet, dat examens belangrijk zijn, dat leraren moeten blijven leren en dat de salarissen hoger moeten worden. Maar dat zijn geen bijzondere inzichten. Toetsen vindt Dijsselbloem heel belangrijk, vooral ‘objectieve’, maar hij ziet daar bij over het hoofd dat er nergens zoveel getoetst wordt als in het Nederlandse basisonderwijs en dat dan al vanaf 1968, zoals hij zelf vermeldt. De vraag is wel, wat dat heeft opgeleverd. Dijsselbloem is nog steeds bevreesd voor ‘onderwijsvernieuwing’ van de zijde van de overheid, maar - en dat viel mij ook al op in het onderzoek van de parlementaire commissie - de belangrijkste veranderingen in het onderwijsstelsel zaten niet in de bovenstroom van de onderwijsplannetjes, maar in de onderstroom van wijzigingen in de aard van de onderwijsbesturing die sinds 1980 heeft plaatsgevonden: de schaalvergroting, de autonomievergroting, de lump-sum financiering, de bedrijfsmatige retoriek, de internationalisering, de eerdere bezuinigingen op de salarissen. Het ‘motorblok’ van het onderwijs moet naar de garage. En of dat nog te repareren is of vervangen moet worden, zal de monteur even moeten bekijken.
Dijsselbloem, J. (2021). De Onderwijsfamilie. Amsterdam: Ambo|Anthos. Amsterdam: Prometheus.
Ferdinand J.H. Mertens
O.m. oud-Inspecteur Generaal van het Onderwijs
ferdinand@mertensmail.nl
Geef hieronder uw reactie op dit nieuwsitem