DNM-Online Boeken en beschouwingen
DNM-Online
Regionale samenwerking: de volgende stap dient zich aan
Klaas Pit, hoofdredacteur DNMIn de afgelopen vijf jaar zijn er binnen en vanuit het PO, VO en MBO veel (uiteenlopende) activiteiten ingezet om actiever in te spelen op regionale vraagstukken en uitdagingen.
Deze activiteiten zijn grofweg als volgt in te delen.
- Op basis van eigen initiatieven. Hierbij gaat om activiteiten die scholen zelf ondernemen op basis van eigen beleidskeuzes. Vaak gaat het dan om samenwerkingsactiviteiten op één bepaald onderdeel. Voorbeelden hiervan zijn: vanuit het beroepsgericht vmbo samenwerken met collega scholen, het mbo en het reguliere bedrijfsleven op bijvoorbeeld het gebied van techniek (Techniek Pact) en vwo scholen die samen participeren in een project als Pre University.
- “Verplichte” samenwerking op basis van wet- en regelgeving, zoals bijvoorbeeld het geval is bij passend onderwijs (de samenwerkingsverbanden zorg) en bij lokale of regionale multidisciplinaire overleggen met de gemeente (LEA of REA).
- “Vrijwillige” samenwerking op basis van wet- en regelgeving. Denk hierbij aan bijvoorbeeld het sluiten van een Regionaal Plan Onderwijsvoorzieningen (samen afspraken maken over het onderwijsaanbod in de regio), maar ook aan samenwerkingsvormen om krimp of groei in de regio aan te pakken. Met name het krimpvraagstuk (en de tijdelijke subsidieregeling voor het zoeken van adequate oplossingen) heeft in veel regio’s geleid tot bestuurlijk overleg en samenwerking met het oog op de (nabije) toekomst van het onderwijs in de regio. De samenwerking in deze derde categorie is wat minder vrijwillig dan die in de eerste. Je bent weliswaar niet verplicht om een RPO af te sluiten met je regionale collega’s, maar is wel vaak de enige manier om een bepaalde wens met betrekking tot het onderwijsaanbod gerealiseerd te krijgen. In zekere zin geldt dat ook voor de aanpak van krimp: de krimp zorgt voor een zo hoge urgentie, dat het niet verantwoord is om niet met elkaar aan tafel te gaan voor het vinden van passende oplossingen.
​Hieronder ga ik wat dieper in op de derde categorie en dan met name op de regionale samenwerking die is gericht op de aanpak van krimp.
Terugkijkend op de afgelopen vijf jaren, waarin eerst het PO en daarna het VO in veel regio’s te maken kregen met krimp, valt op dat het krimpvraagstuk nogal “geïsoleerd” is aangepakt: het PO zocht oplossingen vanuit en binnen het PO en het VO vanuit en binnen het VO. Op zich is dit overigens wel te begrijpen. Het ging aanvankelijk om een nieuw vraagstuk waarvoor de scholen zich geplaatst zagen, dat zeker in het begin ook nogal eens werd ontkend of waarover te gemakkelijk over werd gedacht: “Het zal bij onze school zo’n vaart niet lopen” en “Het is wel vaker voorgekomen dat prognoses uiteindelijk niet bleken te kloppen”. Door extra te investeren in PR en daarmee in de onderlinge concurrentie werd vervolgens geprobeerd het eigen hoofd boven water te houden. Totdat duidelijk werd dat dit niet ging werken, vooral niet als de krimp 15% of meer bedraagt. Maar de stap zetten van concurrentie naar samenwerken, vraagt nogal wat van de scholen. Temeer waar de oplossingen ook niet meteen voor het oprapen lagen en liggen: in elke regio moet je de oplossingen in feite zelf bedenken en vormgeven. Wat in de ene regio goed werkt, is in een andere regio alles behalve de oplossing. Kortom: terugkijkend is het heel begrijpelijk dat het krimpvraagstuk aanvankelijk “geïsoleerd” is aangepakt.
Nu, vijf jaar later, zitten veel scholen nog middenin het proces om duurzame oplossingen te vinden voor het krimpvraagstuk: 80% van de scholen heeft of krijgt ermee te maken. Het vraagstuk is inmiddels bekend, maar de houding ten opzichte van het vraagstuk is veranderd en er zijn her en der nodige inzichten en ervaringen opgedaan met het vinden van mogelijke oplossingsrichtingen.
Daarom is dit misschien wel het moment om vanuit een breder perspectief te kijken naar het krimpvraagstuk. Met andere woorden: om te kijken naar een regionale aanpak waarin het niet langer alleen gaat over de herschikking van het onderwijsaanbod, maar ook over een betere afstemming tussen onderwijs, arbeidsmarkt, samenleving en lokale of regionale overheid. Ik volsta hier met enkele overwegingen voor dit gunstige moment om het krimpvraagstuk vanuit dit bredere perspectief aan te pakken.
- De dialoog over een betere verbinding tussen PO en VO (0 tot 18 en 10 tot 14) nodigt uit om als PO en VO met elkaar in gesprek te gaan hoe dit in de regio gerealiseerd kan worden, indien dat tenminste een optie is.
- De overmaat aan vierkante meters in schoolgebouwen biedt ruimte om de gebouwen een multidisciplinaire functie te geven.
- De kwetsbaarheid van het beroepsonderwijs in de krimpregio’s is een punt van zorg: demografische en selectieve krimp raakt het beroepsonderwijs het hardst en is ook nog eens kostbaar, terwijl deze vorm van onderwijs in veel krimpgebieden van grote betekenis is.
- Na het PO en het VO krijgt nu ook het MBO met het krimpvraagstuk te maken en samen met het vorige punt is dit een grote kans om samen plannen te maken voor perspectiefrijk beroepsonderwijs in de regio.
- De zorg en aandacht voor jongeren tot 23 jaar is nu verdeeld over veel regionale agenda’s. Voor alle betrokkenen zou het goed zijn om per regio te kijken hoe deze verschillende agenda’s beter op elkaar afgestemd kunnen worden.
Krimp raakt alle onderdelen van de regionale samenwerking en biedt volop kansen om opnieuw te kijken hoe samen gewerkt kan worden aan een “leef- en perspectiefrijke” regio. Een prachtige uitdaging, lijkt mij. In het najaar hopen we een werkconferentie te houden waarin dit bredere perspectief van regionale samenwerking centraal staat. Ik nodig u van harte uit om op weg daarnaar toe mee te denken over de inhoudelijke agenda voor deze werkconferentie. Ook zijn “good practices” van dit “bredere perspectief” van harte welkom bij klaas.pit@bmc.nl
Geef hieronder uw reactie op dit nieuwsitem