DNM-Online Boeken en beschouwingen
DNM-Online
Thuiszittende jongeren: handvatten voor bestuurders
Artikel
Dieneke de Ruiter, senior adviseur bij SardesHet aantal jongeren dat thuiszit neemt toe. Een weg terug vinden naar het onderwijs, is niet eenvoudig. Niet alleen door persoonlijke problematiek en mogelijke gezinsproblemen, maar ook omdat drie grote organisatievraagstukken samenhangen: Hoe krijgen we zicht op deze jongeren? Hoe komen de betrokkenen bij elkaar en vormen zij een werkend plan van aanpak? En hoe wordt een passend onderwijs- en zorgaanbod gecreëerd voor deze jongeren? Onder elk van deze vraagstukken liggen vragen over zorgplicht en financiën. In dit artikel geef ik praktische tips aan onderwijsbestuurders voor het oppakken van de genoemde vraagstukken.
Niet naar school gaan
Jongeren die niet naar school gaan, zijn niet van de één op andere dag uitgevallen. Ze zijn naar school gegaan, hebben daar contact gehad met leeftijdsgenoten (en vrienden gemaakt), en deden hun best om te leren. Thuiszitten is voor hen geen concrete keuze, maar een situatie die is ontstaan en waar ze langzaam of snel in terecht zijn gekomen omdat naar school gaan te moeilijk was. Wat het moeilijk maakte, verschilt van kind tot kind.
Niet naar school gaan heeft grote impact op de jongeren: ritme valt weg, sociale contacten verminderen, en ze nemen niet meer deel aan het onderwijs dat een zo prominente plek heeft in onze maatschappij en in het leven van leeftijdsgenoten. Dat leidt tot stress: bij henzelf en in het gezin.
Ongeacht of de jongere nog staat ingeschreven op een school, ongeoorloofd of geoorloofd verzuimt, of nauwelijks belastbaar is met lesstof en de eisen die het onderwijs aan hen stelt: het is belangrijk dat het onderwijs met hen in contact blijft, blijvend waarde hecht aan hun aanwezigheid ook al zijn ze er nu niet, en meehelpt in hun ontwikkeling.
Onderstaand geef ik adviezen aan scholen en samenwerkingsverbanden. De jongeren staan niet centraal in deze organisatieadviezen, maar de adviezen zijn voor hun situatie wel van belang. Want als scholen geen zicht hebben op thuiszittende jongeren, er geen (onderwijs)regie wordt gevoerd op complexe casuïstiek, en er geen ondersteuningsaanbod is, dan zitten de jongeren thuis in een zwakke onderwijs-context. De jongeren merken dat het contact met het onderwijs en de geboden onderwijsondersteuning beperkt is of dat ingezette initiatieven geen opvolging krijgen. Dit maakt hun situatie alleen maar ingewikkelder (zie ook ORR, 2024).
Zicht op thuiszittende jongeren
Het eerste wat onderwijsbesturen kunnen doen voor thuiszittende jongeren is zorgen dat er zicht op hen is. Omdat de landelijke definitie niet volstaat, staan onderwijsbesturen aan de lat om op het niveau van het samenwerkingsverband afspraken te maken over welke jongeren ze echt in beeld willen hebben. In mijn werk kom ik regelmatig scholen en samenwerkingsverbanden tegen waar handmatig wordt geteld, er verwarring is over de cijfers, en het zicht op het aantal thuiszittende jongeren beperkt is.
Voor registratie is een definitie nodig: schoolbesturen binnen het samenwerkingsverband leggen die vast en de scholen nemen de definitie op in hun verzuimregistratie. De neiging kan zijn om strikt te willen bepalen welke leerlingen tot thuiszittende jongeren worden gerekend. Maar die insteek is weinig vruchtbaar: mocht een fijnmazige definitie al worden vastgesteld dan is deze in de praktijk lastig werkbaar. Het registreren van jongeren op grond van allerlei criteria stelt hoge eisen aan de werkprocessen in de scholen en is moeilijk op te nemen in leerlingvolgsysteem. De registratie wordt dan zeer foutgevoelig en (opnieuw) zullen veel leerlingen buiten zicht blijven omdat ze (net) niet voldoen aan de definitie.
Het is wenselijk een meer algemene definitie te omarmen. Een voorbeeld van zo’n definitie is: “Een thuiszittende jongere is een jongere die in vier schoolweken meer dan 50% van de onderwijstijd verzuimt. Een jongere met een verhoogd risico op thuiszitten verzuimt tussen de 20 en 50% van de onderwijstijd in vier schoolweken. Verzuim is de optelsom van alle soorten verlof met uitzondering van door het bevoegd gezag verleend verlof”. Een dergelijke definitie brengt het aantal thuiszittende jongeren in beeld én is werkbaar in verschillende leerlingvolgsystemen. Maar onder bestuurders kan zo’n meer algemene definitie op weerstand stuiten. Daarmee brengen ze immers leerlingen in beeld die formeel niet hoeven te worden geteld. En hoe hoger het aantal thuiszitters, hoe meer er te verantwoorden valt - naar andere scholen en schoolbesturen, het samenwerkingsverband, gemeenten en inspectie.
De oplossing is naar mijn mening vrij eenvoudig: stel een algemene definitie vast en spreek af dat er wordt gewerkt met een volg- en actielijst. Op de volglijst staan alle leerlingen die voldoen aan de definitie: de school geeft het aantal leerlingen dat op deze lijst staat door aan het samenwerkingsverband. Het samenwerkingsverband krijgt zo het gewenste zicht op het aantal thuiszittende jongeren. Scholen destilleren vervolgens uit de volglijst een actielijst: op deze lijst staan jongeren waarbij het ondanks inspanning van de school, niet lukt om een werkend plan van aanpak op te stellen. Scholen kiezen zelf – maar wel na overleg in een ondersteuningsteam of zorgadviesteam - of ze een leerling op de actielijst zetten. Scholen en samenwerkingsverband maken nadere afspraken over hoe om te gaan met de leerlingen op de actielijst.
Regievoering
Een tweede opgave voor bestuurders is dat zij regievoering regelen voor thuiszittende jongeren waarvoor er geen werkend plan van aanpak is opgesteld.
Scholen worstelen zeer regelmatig met het opstellen van een plan van aanpak voor thuiszittende jongeren van wie de schooluitval intensief en langdurig is. Dat ze worstelen is begrijpelijk, want een situatie van thuiszitten is complex. Ten eerste beperken de problemen van deze jongeren zich niet tot het onderwijs: ze raken ook aan jeugdhulp, gezinszorg, vrije tijd, en gezondheid. Scholen hebben invloed op een beperkt (maar zeker niet onbelangrijk) deel van de problematiek. Zij zullen in de aanpak van thuiszittersproblematiek moeten samenwerken met uiteenlopende partijen. En samenwerking over organisaties, wetten en domeinen heen, is complex. Wat de situatie verder compliceert is dat het contact tussen school en ouders van thuiszittende jongeren verstoord kan zijn. Er kan sprake zijn van conflicten of juist verbroken contact. Tot slot spelen er voor de school zelf vaak vragen over bekostiging en tijd. Door deze complexiteit zijn scholen vaak niet in de positie en ontbreekt het hen aan de middelen om thuiszittersproblematiek goed aan te pakken.
Scholen zijn gebaat bij regievoering vanuit het samenwerkingsverband. Regievoering moet inhoudelijk worden uitgewerkt (wie gaan er samenwerken, in welke vorm wordt er samengewerkt, wat is precies de opdracht aan een regie-voerend orgaan?), maar voor bestuurders is vooral de vraag van zeggenschap belangrijk. Regievoering staat of valt met mandaat om in te grijpen waar andere partijen niet komen tot een werkend plan van aanpak. Het advies dat een regietafel of -team geeft, zal bindend of op zijn minst dringend moeten zijn voor de andere partijen, waaronder de scholen. Dat kan impliceren dat een school wordt gevraagd ondersteuning te bieden waarvan zij zelf vindt dat het niet tot hun verantwoordelijkheid hoort.
Aan bestuurders de vraag of zij dat mandaat willen toekennen. Op papier lijkt het voor de hand liggend dat zij dat doen. Regievoering leidt tot lastenverlichting op de scholen. Daar kan een rafelrandje aanzitten als in het belang van een enkele jongere een school wordt gevraagd een oplossing te realiseren die niet hun voorkeur heeft. Onderwijsbestuurders zullen dan een individuele schoolleider het “zure” nieuws moeten vertellen dat ze iets moeten doen omdat er op samenwerkingsverband afspraken zijn gemaakt die goed zijn voor het collectief. Toch kan het toekennen van het benodigd mandaat ingewikkeld zijn voor schoolbesturen. Het kan voelen als het geven van een open cheque. Ze weten immers niet om hoeveel jongeren het gaat die in aanmerking komen voor regievoering, laat staan dat ze weten in hoeveel gevallen het mandaat zal worden ingezet.
De oplossing ligt in het toewerken naar het gewenste mandaat. Spreek een periode af waarin ervaring wordt opgedaan met de regievoering. Houdt bij hoeveel casussen worden opgepakt en in hoeveel gevallen inhoudelijk en/of financieel mandaat nodig is om deze tot een goed eind te brengen. Of de schoolbestuurders in deze periode het mandaat tijdelijk toekennen maakt niet uit. Belangrijk is dat er afspraken zijn gemaakt over het evalueren van de inzet van het mandaat: wanneer en waarom moet het mandaat worden ingezet en wat zijn daarvan de consequenties (inhoudelijk en financieel)? Na zo’n periode is de bereidheid om in te stemmen met mandaat veel groter – er is meer informatie en meer vertrouwen.
Routes om het leren weer op te pakken
Tot slot nog een derde – en voor de thuiszittende jongere de meest cruciale – opgave voor bestuurders: het vormgeven van voorzieningen die de jongeren ondersteunen in hun terugkeer naar het onderwijs. Welke mogelijkheden zijn er in het samenwerkingsverband voor de jongeren om weer toe te groeien naar en weer deel te nemen aan onderwijs?
De scholen waarmee ik in contact sta, geven aan dat hun mogelijkheden beperkt zijn. Er zijn mogelijkheden tot individuele gesprekken (bijvoorbeeld 2 keer per week een half uur), er zijn studieruimtes waar rustig kan worden gewerkt of eventueel een time-out met professionele begeleiding, soms zijn er kleinere klassen gevormd waar de jongere kan re-integreren, en er kunnen maatwerkafspraken worden gemaakt over lesstof, toetsen etc. Daarnaast is soms een overstap naar een andere school mogelijk: een school met bijvoorbeeld extra ondersteuning voor kinderen met een hoogbegaafdheidsprofiel, waar de jongere een nieuwe start krijgt, waar met een ander onderwijsconcept wordt gewerkt (bijvoorbeeld Agora), of de jongere maakt een overstap naar het MBO. Binnen deze mogelijkheden ondernemen thuiszittende jongeren vaak hun eerste pogingen om weer naar school te gaan, maar zij vallen helaas ook regelmatig opnieuw uit. Doubleren en afstromen is dan wat rest.
Op veel plekken hoor ik een roep om kleinschalige (fysieke) voorzieningen, maar volgens mij is dat niet wat bestuurders primair te regelen hebben. Om thuiszittende jongeren te begeleiden heb je in mijn optiek een breed palet aan voorzieningen nodig. Want stel er wordt gekozen voor een kleinschalige onderwijsvoorziening op het samenwerkingsverband, wie begeleidt dan de jongere vanuit huis naar deze plek? Daarvoor zijn ook ambulant werkende leraren nodig. Of als er gekozen wordt voor een ambulant team, waar stroomt de jongere dan in als de stap van huis naar school te groot is? Dan is toch ook een kleinschalige voorziening of een samenwerking met een zorgboerderij nodig. En online-onderwijs zal voor sommige jongeren een eerste stap zijn richting onderwijs, maar hoe faciliteer je vervolgens dat deze jongeren ook in contact komen met leeftijdsgenoten?
Ook is het belangrijk te realiseren dat er gebrekkig controle is op de organisatie van de voorzieningen: je weet niet waar de jongere gaat beginnen, welke stappen deze gaat zetten en in welk tempo. En als je écht de thuiszittende jongeren wilt ondersteunen, dan moet je dat ook niet vast willen leggen. Want thuiszittende jongeren hebben behoefte aan rust, tijd, ruimte, herstel, zelfvertrouwen en veiligheid. En aan dat zij worden gezien zoals zij zijn in plaats van zoals het zou moeten zijn (Houten, Elswijk & Deth, 2019). Die organisatorische onzekerheid schroeft de eisen verder op: het palet aan voorzieningen moet niet alleen heel divers, maar ook flexibel inzetbaar zijn. Als je dat allemaal vanuit één fysieke locatie wilt organiseren, voel je de klem al ontstaan: hoe organiseer je de benodigde capaciteit zo dat het ook nog rendabel blijft?
Ik stel voor om te beginnen bij het in kaart brengen van alle thuiszitters-initiatieven in een regio. Het gaat niet alleen om initiatieven uit het (formeel) onderwijs maar ook om particuliere initiatieven (vaak bekostigt vanuit pgb’s of arrangementen), jeugdzorginitiatieven en inzet vanuit de gemeente (leerplicht, schuldhulpverlening, jongerenwerk, wmo, wijkteam etc.). Er is vaak al veel in een regio, maar de initiatieven functioneren nog grotendeel los van elkaar en worden ingezet op de individuele, thuiszittende jongere. Is het overzicht compleet, dan kan je als bestuurder kijken of er nog aanbod mist en wat een passende plek is om dit vorm te geven. Maar kijk vooral ook naar de samenhang tussen de initiatieven: kunnen thuiszittende jongeren door het aanbod heen bewegen al naar gelang hun weg terug naar het onderwijs zich vormt? Zo niet, hoe komt dat? En wat is er nodig om dit mogelijk te maken? Aan de bestuurders om op die punten in actie te komen.
Dieneke de Ruiter
Senior adviseur bij Sardes
d.de.ruiter@sardes.nl
Bronnen
Houten, M, Elswijk, E. & Deth, A., van (2019). Leren van thuiszittersinitiatieven. Ontwikkelrecht als brug tussen zorg en onderwijs. Movisie.
ORR (2024). Thuiszitters, wie zit ermee?! Ombudsman Regio Rijnmond.
#comments#