DNM-Online Boeken en beschouwingen
DNM-Online
Twee keer over het gymnasium
Leestip
Anneke Westerhuis, onderzoeker bij ECBO en redacteur van DNMDat er bijna tegelijkertijd twee boeken over het Nederlandse gymnasium zijn verschenen is niet onopgemerkt gebleven. De boeken van Mirjam Remie en Diederik Burgersdijk zijn dan ook vaak samen gerecenseerd, bijvoorbeeld in de NRC (25 maart) en in de Volkskrant (16 april). En dan valt op dat beide auteurs, hoewel ze het thema verschillend benaderen, Remie journalistiek en Burgersdijk geschiedkundig, geïnspireerd zijn door ongemak en allebei kennelijk de behoefte voelden om voor het gymnasium in de bres te springen. De aanleiding lijkt de toenemende aandacht voor de ongelijkheid in de samenleving, gevoed en bevestigd door de toenemende kansenongelijkheid in het onderwijs. Is het gymnasium daar niet de exponent van?
Beide boeken zijn een persoonlijke verkenning van de vraag of de warme sfeer van het gymnasium mogelijk samenhangt met de zekerheid en het gevoel van veiligheid dat je onder gelijkgestemden bent. Het ongemak ontstaat als je de vraag stelt of je dan ongelijkheid van onderwijskansen maar op de koop toe moet nemen.
Voor Burgersdijk is dat geen vraag omdat volgens hem het type leerlingen waarvoor het gymnasium aantrekkelijk is, overal te vinden is, niet alleen in de hoogopgeleide en goed verdienende middenklasse: Het gymnasium is een school die gericht is op doorzetters die geen genoegen nemen met voorgeprogrammeerd onderwijs, maar die de wereld werkelijk willen leren doorgronden. Die leerlingen, die zelfverzekerd de uitdagingen die de leerstof hun biedt tegemoet willen gaan, zijn overal te vinden (p. 268). En Remie lijkt het probleem te ontkennen door de begrippen hoog en laag te relativeren, dan wel ongelijkheid als natuurkracht te aanvaarden: (...) het is dus bijna een natuurwet dat de achtergrond van je ouders grotendeels bepaalt hoe je zelf terecht zult komen’ (216).
Waar zowel Burgersdijk als Remie aan voorbij gaan is dat het gymnasium helemaal geen exponent van kansenongelijkheid is. De voorbeelden en de cijfers in beide boeken geven niet de indruk dat de beroepskeuze en de loopbanen van gymnasiasten nou veel verschillen van die van de gemiddelde vwo’er. Binnen het Nederlandse schoolsysteem is het gymnasium een variant van het vwo; net zoals alle andere vwo’ers sluiten gymnasiasten hun studies af met een academische graad. In Duitsland is Gymnasium dan ook de naam voor wat wij het vwo noemen. En waar ongeveer een kwart van de Duitse jongeren het Gymnasium afrondt, zit 22,5 procent van de Nederlandse jongeren in het derde jaar van het voortgezet onderwijs op het vwo (23 op de havo), aandelen die nog steeds stijgen.
Burgersdijk, meer dan Remie, beschrijft het gymnasium als hoeder van de culturele wortels van de samenleving. Of die nu alleen in Griekenland en Rome gevonden kunnen worden, of breder in het antieke Midden-Oosten doet daar niets van af. In Eduard Louis’ Veranderen: Methode leren we Eddy Bellegueule kennen, een jongen uit een achterstandsmilieu in het arme Noord-Frankijk die op het Lyceum in Amiens tot bloei komt omdat een wereld van cultuur, lezen en muziek voor hem opengaat, ook in het contact met medeleerlingen en hun ouders. Het gymnasium staat voor een cultuur en de inwijding tot een cultuur. Ook dat is niet elitair. Waarom wel een IPad school en geen gymnasium?
Het is te makkelijk de oplossing te zoeken in het toegankelijker maken van het gymnasium voor de leerlingen waarvoor het volgens Burgersdijk is bedoeld. Hij heeft een punt als het alleen een kwestie zou zijn van goede voorlichting en ruime informatieverschaffing. In de praktijk is het echter voor sommige leerlingen makkelijker om zelfverzekerd uitdagingen in de leerstof het hoofd te bieden, dan voor andere. Bijvoorbeeld, omdat ze van huis uit zelfvertrouwen hebben meegekregen, of omdat het doorzetters zijn. In de praktijk hebben we het vooral over zelfselectie op basis van ambitie: de mogelijkheid die het gymnasium biedt om de formatieve jaren (12 - 18) in een veilige én uitdagende sfeer door te brengen is er alleen voor doorzetters en geluksvogels. Een sfeer die buiten het gymnasium kennelijk niet te vinden is, althans niet met zekerheid.
Voor mij zit daar het ongemak. Een veilige en uitdagende sfeer gun je elk schoolkind. Deze moet niet alleen in een gymnasium te vinden zijn, het is immers niet de inhoud van het gymnasiumonderwijs die veiligheid en uitdaging oproept. Dat kan ook met andere leerstof en andere benaderingen van de leerstof. Het antwoord op de vraag ‘hoe zou je dat dan moeten realiseren’ is in ieder geval niet het afschaffen van het gymnasium, wat de – overigens niet expliciet benoemde - angst van beide auteurs lijkt te zijn. Hopelijk kunnen Burgersdijk en Remie hun defensieve positie loslaten en deze handschoen oppakken. De beste verdediging van het gymnasium is immers dat ze openstaan voor vragen uit andere schooltypen; hoe die van hun ervaringen kunnen leren.
Diederik Burgersdijk (2022). Gymnasium. Geschiedenis van een eliteschool. Athenaeum - Polak & Van Gennep
Mirjam Remie (2022). Het Gymnasium. Het verhaal van een eigengereid schooltype. Prometheus
Anneke Westerhuis
Redacteur DNM
Anneke.Westerhuis@ecbo.nl
Geef hieronder uw reactie op dit nieuwsitem