DNM-Online Boeken en beschouwingen
DNM-Online
Vooruitblik op DNM 9.1: over 10-14 onderwijs
Redactioneel
Puk Witte, adviseur bij Sardes en redacteur van DNMHet themadeel van de eerstvolgende aflevering van DNM – DNM 9.1, verschijnt begin maart – is gewijd aan 10-14 onderwijs: een innovatieve samenwerkingsvorm tussen scholen voor het po en vo, waar leerlingen tussen de 10 en 14 jaar begeleid worden door een team van po- en vo-docenten in een doorlopende leerlijn naar een passende keuze voor het voortgezet onderwijs.
Hoeveel 10-14 ‘scholen’ Nederland momenteel kent, is onbekend, maar de Inspectie van het Onderwijs schat hun aantal op zo’n 26. De eerste daarvan - het Tienercollege in Gorinchem - opende in 2012 haar deuren. Eerder schreven Pieter Snel en Mariska van Wijngaarden al een artikel over dit Tienercollege in DNM. In 10 jaar tijd zijn er dus verschillende 10-14 scholen bijgekomen en hun aantal groeit nog steeds. In de eerstvolgende DNM onderzoeken we deze ontwikkeling; in dit E-magazine blikken we er vast op vooruit.
Het vroege moment van selectie en de ervaren kloof tussen po en vo – veelgenoemde drijfveren om met 10-14 onderwijs te starten - zijn geen nieuw onderwerp van discussie binnen het onderwijs. Ook wij wijdden er eerder een themadeel aan, in DNM 3.1 van maart 2016.
Uitstel van selectie
In het themadeel van dat nummer schreef Laura de Adelhart Toorop een mooi overzichtsartikel over de nadelen van het vroege moment van selectie in Nederland; de in het verleden ondernomen pogingen deze pijn te verzachten (met name de middenschool en de basisvorming); en de neiging van scholen zich te voegen naar de voorkeur van ouders voor homogene brugklassen. Haar conclusie aan het einde van haar artikel van zes jaar geleden luidde:
Ten slotte zal het selectiemoment waarschijnlijk niet veranderen, omdat Nederland op cognitief vlak prima scoort. Nederland zit al decennialang in de subtop van de wereld qua lees- en rekenvaardigheid. Dat Nederland veel slechter scoort op onderwijsgelijkheid wordt als minder prangend ervaren. Dit is geen direct probleem van de ‘politiek machtige klasse’, beleidsmakers, hoogopgeleiden en mondige burgers die het beleid maken, terwijl onderwijsgelijkheid juist een probleem is van achterstandsgroepen. Waarschijnlijk is het de trieste waarheid, dat het selectiemoment in Nederland pas structureel zal veranderen op het moment dat een groot deel van de kiezers dit in hun portemonnee voelt, dan wel dat Nederland zich op cognitief vlak niet meer kan meten met landen met een latere selectie.
Zes jaar laten staat onderwijsgelijkheid stevig op de agenda en zijn er juist zorgen over de scores van onze leerlingen op lees- en rekenvaardigheid. Is de tijd dan nu rijp voor uitstel van selectie? In een recent advies van de Onderwijsraad wordt een brede driejarige brugperiode voorgesteld: ook de raad voelt mogelijk aan dat een voorstel voor zo’n ingrijpende wijziging weer kansrijk is. Tot op heden lijkt het advies echter nog niet erg te landen in Den Haag. Wel is er de subsidie Heterogene Brugklassen, waarmee vo-scholen €100.000 per vestiging kunnen aanvragen wanneer zij brede brugklassen gaan inrichten. Gaat dit het verschil maken?
Kloof tussen po en vo
In DNM 3.1 gaat het ook over de kloof tussen po en vo en Nederlands hypergestructureerde onderwijsstelsel. Afstemmingsvraagstukken tussen de gescheiden sectoren zijn aan de orde van de dag, zo stelden Olthof en Wassink in het inleidende artikel van het themadeel. Maar het beantwoorden van deze vraagstukken is lastig, omdat de betrokken organisaties ook gescheiden zijn. Een scheiding die zelfs tot in het ministerie van OCW doorloopt. Dit probleem doet zich voor op verschillende plaatsen waar er in het onderwijs sprake is van ‘systeemscheiding’, maar zeker op het raakvlak van primair en voortgezet onderwijs. Dit leidt tot vraagstukken van organisatorische aard, maar een oorzaak is wellicht ook dat leerlingen een kloof ervaren. De overgang van po naar vo is voor een leerling fors als de sectoren weinig zicht op elkaar hebben en er geen sprake is van doorgaande (leer-)lijnen.
De gescheiden werelden van po en vo zijn nog altijd een probleem bij de samenwerking tussen sectoren. Verschillen in wet- en regelgeving, CAO’s, systemen en gebouwen: het maakt het ingewikkeld om te werken aan een soepele overgang en aan 10-14 onderwijs in het bijzonder. Voor deze problemen is door de opkomst van 10-14 onderwijs wel meer aandacht gekomen. Op basis van de recente onderzoeken van Oberon en de Inspectie van het Onderwijs is het in Den Haag momenteel onderwerp van gesprek. Los van het directe effect van 10-14 onderwijs voor leerlingen, is een groot neveneffect ervan dus de actuele politieke aandacht voor de systeemscheiding tussen po en vo.
DNM 9.1: 10-14 onderwijs anno 2022
Zoals gezegd is het inrichten van 10-14 onderwijs geen sinecure: wet- en regelgeving, systemen en gebouwen zijn hier niet goed op ingericht en het ontwikkelen vraagt de inzet en tijd van velen, terwijl er maar in beperkte mate subsidies zijn waar het ontwikkelen ervan uit bekostigd kan worden. Wat drijft besturen en schoolleiders om hier dan toch mee aan de slag te gaan? En waar lopen ze tegenaan bij de ontwikkeling? En hoe kijken zij naar de toekomst: hoe zal 10-14 onderwijs zich verder ontwikkelen en wat is de uiteindelijke plek binnen het onderwijslandschap? Deze vragen waren leidend bij de totstandkoming van het themadeel van het volgende nummer van DNM.
Om de kluwen rond 10-14 onderwijs te ontrafelen, schreef Puk Witte (DNM-redacteur en in haar werk begeleider van twee initiatieven) een overzichtsartikel: tevens een handige inleiding voor wie nog niet zo vertrouwd is met het fenomeen en wat er bij komt kijken. We wilden weten hoe het 10-14 onderwijs ontstaan is en hoe het zich momenteel verder ontwikkeld. Daarom spraken we met Lenie van Lieverloo, die als één van de kwartiermakers aan de wieg stond van het 10-14 onderwijs en nu als coördinator van het Lerend Netwerk 10-14 nog steeds spin in het web is. Zij was ook betrokken bij het onderzoek van Oberon, dat in opdracht van het ministerie gedurende drie jaar de ontwikkeling van 12 pilot tienerscholen onderzocht: wat wilden deze initiatieven bereiken en waar liepen zij in de praktijk tegen aan? Anne Luc van der Vegt, onderzoeker bij Oberon, schreef een bijdrage over dit onderzoek. Ook de inspectie volgde de ontwikkelingen en voerde in 2020 zelf een onderzoek uit naar de kwaliteitsborging binnen de initiatieven en naar de eigen rol met betrekking tot deze onderwijsinnovatie. Maar natuurlijk waren we ook benieuwd naar de praktijk. We spraken daarom met Academie Tien, een tieneracademie in Utrecht. En tot slot zijn we blij dat Annelies Robben, directeur van de Onderwijsroute 10-14 (Zwolle) en promovenda bij TIAS op dit onderwerp, ook de belangrijkste betrokkenen aan het woord laat: de leerlingen. Want om hen gaat het uiteindelijk.
Puk Witte
Redacteur De Nieuwe Meso
p.witte@sardes.nl
Geef hieronder uw reactie op dit nieuwsitem
Desiree Berendsen - 10 februari 2022
Kan ik al een exemplaar van DNM 9.1 bestellen? In Amersfoort zijn we als bruggenbouwers bezig met een ontwerp onderzoek naar een 10-14 initiatief in onze regio.