DNM-Online Boeken en beschouwingen

 

DNM-Online
 

 

maandag 04 mei 2020

Waarom generalisten verder komen

Leestip

Pieter Leenheer, redacteur DNM

In 2008 maakte Malcolm Gladwell met Outliers (Nederlandse vertaling: Uitblinkers) het idee populair dat je 10.000 uur nodig hebt om de top te bereiken. Maar die top is natuurlijk niet het enige: je hebt die 10.000 uur ook nodig voor de ontwikkeling van gewoon goed vakmanschap. Of zoals Richard Sennet in datzelfde jaar 2008 in The Craftsman schreef:

“All craftsmanship is founded on skill developed to a high degree. By one commonly used measure, about ten thousand hours of experience are required to produce a master carpenter or musician. Various studies show that as skill progresses, it becomes more problem-attuned, like the lab technician worrying about procedure, whereas people with primitive levels of skill struggle more exclusively on getting things to work”.  

Dat leek en lijkt me een plausibel idee. Ook voor leraarschap.

Risico’s
Nu is Sennets gloedvolle betoog bedoeld als verdediging tegen Hannah Arendts visie op de ambachtsman in The Human Condition. Die loopt naar haar idee het risico zo gefascineerd te raken door het maakproces, dat hij geen oog meer heeft voor wat zijn product aanricht. Dat mag dan zo zijn geweest voor de makers van de atoombom die Arendt met name op het oog had. Maar in het algemeen is, zoals Sennet wil laten zien, dat risico helemaal niet zo groot. Op zijn beurt echter besteedt Sennet geen aandacht aan een risico dat wel degelijk groot is. Misschien wel doordat hij het eerder over de meubelmaker, architect of ingenieur heeft, dan over professionals zoals leraren. Die laatste ontwikkelt in de loop van die 10.000 uur (en nog jaren daarna) een groot aantal routines die het hem of haar mogelijk maken de razendsnelle afwegingen te maken die de talloze interacties in de klas vergen.

Die tacit knowledge - dat wil zeggen die kennis die al doende zo ver geïnternaliseerd is dat je je er nauwelijks nog van bewust bent - is onmisbaar. Maar ze brengt wel enorme risico’s met zich mee: op verstarring, op slijtage, oftewel op wat Daniel Kahneman in Thinking Fast and Slow uit 2011 (Nederlandse vertaling: Ons feilbaar denken) ‘systeem 1-fouten’ doopte: beoordelingsfouten die ontstaan door de snelle, op automatismen berustende waarneming waarmee we de werkelijkheid benaderen en waarbij we zo veel mogelijk waarnemingen in bestaande mallen en modellen persen. Dat gaat goed in zogenaamde vriendelijke werkomgevingen, waar patronen zich herhalen en feedback behoorlijk nauwkeurig is en snel komt. Maar het werkt niet of soms zelfs contraproductief in boosaardige omgevingen, dat wil zeggen: werkomgevingen waarin de regels van het spel onduidelijk of onvolledig zijn, de patronen soms wel soms niet repetitief zijn en feedback vertraagd en/of onnauwkeurig is. Nu is die term ‘boosaardig’ nogal onprettig, maar verder heeft Kahneman natuurlijk wel een punt: daar waar menselijk gedrag de toon aangeeft – dus in onderwijs bijvoorbeeld - is vaak sprake van een boosaardige omgeving.

Nu kun je de nadelen van een hoge graad van expertise opvangen door collegiale intervisie, feedback en allerlei andere vormen van intensieve samenwerking. Maar doordat grote delen van het werk van een leraar zich nog altijd afspelen in de beslotenheid van het klaslokaal, komt dat gewoonlijk niet zo goed van de grond als je wel zou willen. Dat lijkt me echter niet alleen een kwestie van het scheppen van een prikkelrijke werkomgeving: het is ook een zaak van de vorming tot onderwijskundig vakmanschap. Nu stelde de Onderwijsraad eind 2018 in Ruim baan voor leraren dat pedagogiek en didactiek de generieke basis zouden moeten vormen voor de lerarenopleiding in alfa-, bèta- of gammavakken. Samen met vakkennis, aldus de Raad, verschaffen pedagogiek en didactiek de (beginnende) leraar een brede basis zodat hij minder het risico loopt vast te komen zitten op een bepaalde plek in een bepaalde sector.  Maar hoewel ik me wel kan vinden in dat idee van een brede basis, aarzel ik bij de precieze invulling ervan. Paul Kirschner wil leraren nogal eens vergelijken met koks: ze moeten, vindt hij, over de hoeveelheid technieken beschikken van een Michelin-kok. Maar heeft zo’n Michelin-kok ooit gekozen voor het vak vanwege de recepten, de technieken? Mij lijkt eerder vanwege de hang om mooie gerechten te maken en te genieten van het genoegen dat gasten daaraan beleven. De technieken zijn eerder een noodzakelijk kwaad.

Brede(re) blik
Ik zou, anders dan de Onderwijsraad, die brede basis eerder wat inhoudelijker vullen. Onder meer in mijn boek De bril van de leraar heb ik gepleit voor liberal arts and sciences als onderdeel van de lerarenopleidingen. Zo zouden studenten vanuit een brede basis, voor een flink deel bestaande uit andere vakken dan de richting waarvoor ze gekozen hebben, geleidelijk kunnen toewerken naar een specialisatie. Pedagogiek en didactiek zouden daar wel degelijk deel van uitmaken, maar niet met de nadruk op de techniek, op de receptuur, maar op de verwondering over hoe het brein of – ruimer - de menselijke geest werkt, hoe leerprocessen kunnen verlopen, hoe groepsprocessen zich ontwikkelen. En vooral voor aanstaande leraren voortgezet onderwijs, die nu verhoudingsgewijs smal worden opgeleid, geldt dat ze op die manier meer dan nu het geval is, zouden leren denken vanuit het curriculum en hun plaats daarin, en niet vanuit een bepaald schoolvak. En daarmee zou dan de dialoog over onderwijs, die nu vaak veel weg heeft van een stellingenoorlog, een stuk vruchtbaarder kunnen worden.

Er bestaat echter geen onderzoek dat uitwijst dat dit gaat werken. Ik moet het hebben van circumstantial evidence. Zoals Waarom generalisten verder komen van de wetenschapsjournalist David Epstein. Diens boek gaat net als Gladwells Uitblinkers over de vraag wat toppers zo succesvol maakt, maar levert in deze context meer behartigenswaardigs. Het is overigens wel een erg Amerikaans boek, met ellenlange human interest verhalen om een bepaald punt te maken. Dat had allemaal wel wat korter gekund.  

Epstein zet in zijn boek allerlei onderzoek op een rij, waarom sommige hooggekwalificeerde mensen wel succesvol van carrière switchten en andere niet. Al die onderzoeken lieten zien dat de eersten een brede opleiding hadden genoten; ze hadden een brede algemene ontwikkeling en hadden lang meerdere carrièrepaden opengehouden:

“De succesvolle aanpassers waren heel goed in het opnemen van kennis in het ene domein en het creatief toepassen daarvan in het andere, en in het vermijden van cognitieve verschansing. (...) Zij maakten gebruik van erva­ringen en analogieën van buitenaf, om hun neiging om vast te houden aan een eerdere oplossing die niet langer werkte te onderbreken (p. 44).”

En om nog even terug te keren naar die 10.000 uur: Yo-Yo Ma werd geen groot cellist doordat hij, al dan niet gedwongen door een Tijgermoeder, zijn 10.000 uur geheel aan de cello besteedde: hij begon op de viool, stapte over op de piano en kwam daarna pas op de cello terecht.

Mij lijkt dat daarmee de centrale stelling van het boek voldoende duidelijk is. Maar voor alle zekerheid: Epsteins stelling is van heel andere orde dan het idee dat je cognitieve vaardigheden van het ene naar het andere gebied kunt transfereren, dus dat je bijvoorbeeld dank zij leren programmeren beter probleem-oplossend gaat denken of dat je door te leren schaken beter strategisch of creatief leert denken. Dat idee van far transfer is intussen genoegzaam weerlegd.

Ten slotte nog dit. Een kenmerk van de vermijders van ‘cognitieve verschansing’ (zie het citaat hierboven) is dat ze ruimdenkend zijn en eerder uit op falsificatie dan op bevestiging. Die ruimdenkendheid kunnen veel hoogopgeleide experts maar moeilijk opbrengen. Een onderzoek van Yale-hoogleraar Dan Kahan liet zien dat in wetenschappelijk opzicht beter onder­legde volwassenen feitelijk eerder dan een gemiddelde volwassene geneigd zijn om dogmatisch te worden over politiek polariserende onderwerpen in de wetenschap. Kahan denkt dat dit misschien zo is omdat ze beter zijn in het vinden van bewijzen die hun ideeën bevestigen: hoe meer tijd ze aan een onderwerp besteden, des te egelachtiger ze worden (p. 254 e.v.). Maar – en dat is geen onbelangrijke caveat - die ruimdenkende mensen hebben wel de kennis van de egelachtigen nodig. Kortom, variatie in teams is essentieel. Dat is op zichzelf geen nieuws natuurlijk.  Maar de praktijk leert dat het nog niet zo simpel is naar dat adagium te leven.

Epstein, D.  (2020). Waarom generalisten verder komen. Amsterdam: Prometheus; ISBN 9789044643657
Kahneman, D. (2011). Ons feilbare denken. Amsterdam: Business Contact
Leenheer, P. (2019), De bril van de leraar. Over de beroepsidentiteit van de leraar voortgezet onderwijs. Culemborg: Uitgeverij Phronese
Sennet, R. (2009). The Craftsman. London: Penguin Books

 

Pieter Leenheer
redacteur DNM
pieter.leenheer@planet.nl



Geef hieronder uw reactie op dit nieuwsitem

Leave this one empty:
Naam:
Don't fill in data here:
Reactie:
Don't put anythin in here:
CAPTCHA Image
Nog geen reacties geplaatst
Uw internetbrowser is verouderd.

Voor een goede weergave is een recente versie van uw browser vereist.